GROENE OLIE EN GROENLANDVAART. door J. W. DE WAAL.
Inde „Lijst van Volksnamen voor Geneesmiddelen”, in 1898 uitgegeven door de Ncd. Maatsch. t. b.d. Pharmacie, gedrukt bij „De Gebroeders van Cle e f f’, te ’s-Gravenhage, en samengesteld dooreen commissie, waarin zitting hadden de heeren J. J. Hofma n, L. J. R. Sc hoep p en T. de Vr ie s, komt ook voor „knokolie”, welke volksnaam wordt gegeven aan het bekqpde Inf. Hyoscyami oleosum. Nu beteekent „knokolie” eigenlijk „beenderenolie”. Koenen vermeldt in zijn „Verklarend Handwoordenboek der Nederlandsche Taal”: knok (knook, been, bot) en ook: kneukel, een verkleinwoord voor knook, dus beentje. Wat nu groene olie, welke geen stoffen van dierlijken oorsprong bevat, te maken kan hebben met beenderen, is zoo op het eerste gezicht niet duidelijk. Zoekende naar een verklaring, zou men kunnen bedenken, dat de ongesteldheid, waartegen het Inf. Hyoscyami oleosum wordt aangewend, de rheumatiek is, een kwaal, w'elke door de spraakmakende gemeente wel inde knokken wordt geplaatst. Men zou zich met deze verklaring als ezelsbrug tevreden kunnen stellen, maar vermoedelijk is de volgende juister. Inde „Gids voor het eiland Terschelling”, een uitgave van de firma Ge pk es, te West-Terschelling (1921), geeft de niet genoemde schrijver in het 2e hoofdstuk een uitvoerig relaas van de bemoeiingen der Terschellinger zeelieden als Groenlandvaarders, d.w.z. als walvischvangers. In dit verhaal komen ook ter sprake de helften van de onderkaken van de walvisschen, welke nog hier en daar op Terschelling, meer echter op Ameland, worden aangetroffen, soms als deelen van een omrastering, men kent op Ameland een „Kakebeenweg” soms als teeken op het graf van zeelieden, die tijdens hun leven ter walvischvaart gingen. Zoo bewaart men inde kerk op Vlieland nog zes kaakhelften, welke vroeger op de graven van Groenlandvaarders op het kerkhof stonden. Ook op het vaste land van Friesland kan men kon men tenminste in vroeger jaren halve walvischonderkaken, als wrijfpalen voor de koebeesten, inde weiden zien staan. „Waarom”, zoo vraagt nu de schrijver van den Terschellinger gids, „Waarom zijn dan toch zoo vaak die onderkaken juist wel
1321