dat we hier met een levensuiting te maken hebben, waarvan het waarom en waartoe voor ons geheel verborgen is. Minder onbevredigend is onze kennis ten opzichte van de boven genoemde Cryptogamen. Ongetwijfeld is daar het slijm als reservevoedsel op te vatten en vervult het bij deze planten dezelfde rol als het chemisch zoo nauw ermede verwante zetmeel bij de hoogere planten. Tevens zien we dan hier een fraai voorbeeld van doelmatigheid. Het lichaam van deze planten is nog zeer weinig gedifferentieerd. Het bezit een primitief hechtorgaan en verder bestaat het, behalve uit de voortplantingsorganen, uit éénzelfde soort weefsel, waarvan de cellen in grootte kunnen verschillen, doch geen differentiatie in bepaalde organen vertoonen. Dit geheele weefsel zorgt voor de Voeding, doch organen, waar dein overmaat geproduceerde voedingsstoffen, het reservevoedsel, kan worden geborgen, bezitten zij niet. Bij de hoogere planten wordt dit grootendeels in parenchym, in weefsel dus, dat geen bijzondere taak te vervullen heeft, afgezet als zetmeel, inuline, enz. Hier zou dit ten gevolge hebben, dat een groot deel van het weefsel aan zijn eigenlijke taak zou worden onttrokken. De oplossing van deze moeilijkheid vond de plant, door het reservevoedsel buiten de cellen als intercellulaire stof af te zetten, waardoor de cellen zelf geheel intact blijven en hun gewone taak ongestoord kunnen blijven vervullen. Deze oplossing was hier mogelijk door de afzetting van de bedoelde stoffen inden vorm van slijm, omdat dit in zeewater niet opzwelt. Het best is dus hier het slijm te vergelijken met de reservecellulose, die men bij talrijke zaden (koffie, palmzaden, Sabadilla, e.a.) vindt. Bij de slijmvorming onder oncologische factoren en in die gevallen, waar de oorzakelijke factor niet met voldoende zekerheid is aan te geven, heeft het slijm in het meerendeel der gevallen een geheel andere beteekenis, is het n.l. middel, om uitdrogen te voorkomen. We mogen het dus verwachten bij planten, die op hun normale groeiplaatsen ineen grooter of kleiner deel van het jaar aan sterke uitdroging zijn blootgesteld. Dit is ook werkelijk het geval. Een voorbeeld ervan geven, om met eigen flora te beginnen, de Tubera Saleb. De groeiperiode dezer Orchissoorten valt in het voorjaar en den voorzomer, terwijl de knol den geheelen zomer inden grond blijft rusten. In ons land, met zijn vochtig klimaat, is het gevaar voor uitdrogen niet groot, hoewel in droge zomers geenszins uitgesloten, juist omdat zij groeien op zanderig veen, een grondsoort, die gemakkelijk en
1277