Inde orden, die met deze op morphologische gronden het nauwst verwant zijn te achten, n.l. de Gruinales, waartoe o.a. de familie der Linaceae behoort, de Celastrales en de Rhamnales, komen zij niet zoo constant voor, doch is het voorkomen ervan toch volstrekt geen zeldzaamheid. Bij de vierde orde, die na verwant is aan de Columniferae, n.l. de Terebinthales, vindt men geen of hoogst zelden slijm, maar daarentegen zeer veelvuldig vluchtige olie, wat daarom merkwaardig is, omdat, waarop in het bijzonder’door Tschi rch is gewezen, er een zeker verband bestaat tusschen het voortbrengen van slijm en van vluchtige olie ). Hier zien we dus een zeer groote en belangrijke plantengroep, die dezelfde stof op geheel dezelfde wijze voortbrengt, zoodat dit dus zeker wel tot diepere oorzaken is terug te brengen. Een tweede groep planten, waar slijmvorming algemeen is en op dezelfde wijze plaats vindt, zijnde boven reeds besproken Cryptogamen, in het bijzonder de families der Florideae en FuCclCGclG. Voorbeelden van slijmproductie onder ©ecologische factoren zijn inden meest uitgesproken vorm de stamplanten van het Gummi arabicum en der Tragacantha. Hier hebben we te doen met xeiophytische aanpassingen, die in hun geheel ineen later opstel in beschouwing genomen zullen worden, zoodat deze beide geva – len hier verder onbesproken blijven. Andere voorbeelden zijnde Folia Sennae. Folia Bucco, Semen Foenigraeci, Radix Symphyti en Bulbus Scillae, terwijl bij Tubera Saleb, Semen Psyllu, Semen Cydoniae het veel minder duidelijk is, waaraan het optreden van slijm te danken is. Dit is weder een aanwijzing, hoe weinig wij feitelijk nog weten van de factoren, die bij den bouw der planten een rol spelen en dit treedt nog duidelijker voor den dag, wanneer wij nu de vraag onder oogen zien, welke rol het slijm in het levender plant vervult. Dat die niet steeds dezelfde is, werd boven reeds terloops opgemerkt. Als vanzelf wenden we ons dan eerst naar de beide groote bovengenoemde groepen, waar het constant voorkomt en dan zou men allicht verwachten, dat het niet moeilijk zou zijn, daar de physiologische beteekenis aan te geven. Bij de Cryptogamen is dit werkelijk het geval, doch bij de Columniferae en aanverwante orden tasten we geheel in het duister. Hoe opvallend het voorkomen daar ook is en hoe zeer verschillende onderzoekers getracht hebben, er een verklaring voor te geven, toch moeten we toegeven, *) Ineen volgend opstel over Secreten wordt dit nader besproken.

1276