centripetaal plaats gevonden. In het laatste geval vertoont het slijm, zooals begrijpelijk is, veelal laagsgewijzen bouw. In enkele gevallen echter houdt de slijmvorming door afzetting van secundaire wandlagen op, lang voordat de cel er

nagenoeg geheel mee gevuld is. In die gevallen blijft de cel normaal functioneeren, terwijl dan bovendien de slijmafzetting gewoonlijk niet aan alle zijden plaats vindt, maar beperkt blijft tot enkele wandgedeelten, bijv. den binnen- of buitenwand. Bij de Cryptogamen is de toestand geheel anders. Men vindt daar geen speciale slijmcellen, maar het slijm wordt a.h.w. tusschen de cellen als intercellulaire stof afgezet. De ontwikkeling gaat daarbij aldus, dat op de dunne primaire membraan een secundair celluloselaagje wordt afgezet. Daarna verslijmt de middenlamel, zoodat tusschen de beide celluloselaagjes, die tot twee naast elkaar gelegen cellen behooren, een dun slijmlaagje ontstaat. Dit slijmlaagje wordt door de werking van het protoplasma van de aangrenzende cellen dikker en dikker, zoodat deze cellen uit elkaar geschoven worden, zonder dat echter het cellumen veel in grootte verandert, terwijl de cellen normaal functioneeren blijven. Ook in die gevallen, zooals bij de Laminariastelen, waar bepaalde slijmkanalen aanwezig zijn, vindt de ontwikkeling op deze wijze plaats, met het eenig© verschil, dat het slijm in deze kanalen zeer waterrijk is, zoodat de het slijm voortbrengende cellen a.h.w. vrij zweven in dit waterrijke milieu. Tot deze drie typen kan alle slijmvorming in het plantenrijk feruggebracht worden. Het eerste is het zeldzaamst en komt bij de officineele planten slechts bij de beide genoemde grondstoffen (Tubera Saleb en Radix Symphyti) voor. Het derde type is onder de Cryptogamen zeer verbreid: Carrageen, Stipites Laminariae, Lichen islandicus en de Agar-agar leverende Gelidiumsoorten zijn er alle representanten van. Bij alle vinden we hetzelfde zonder essentieele verschillen. Geheel anders is het met het tweede, bij de Phanerogamen zeer verbreide type. Daar zien we, dat de verschillende planten hetzelfde beginsel op zeer verschillende wijze hebben uitgevoerd, hetgeen met de volgende voorbeelden geïllustreerd kan worden. Bij Radix en Folia Althaeae, Folia Malvae, Flores Tiliae, kortom bij alle planten, beboorende tot de orde der Columniferae, vinden we talrijke cellen, veelal onregelmatig verspreid in het parenchymweefsel, tot op een kleine centrale holte na geheel gevuld met slijm. Bij sommige planten, zooals de Theobroma

1274