laatste voorschriften lijken mij eenigszins overdreven, want 20 uur uittrekken, gevolgd door 18 uur drogen boven zwavelzuur, is toch wel wat erg omslachtig voor een extractbepaling, temeer, daar bij de bepaling van waterig en alkoholisch extract volstrekt niet zoozeer gezorgd wordt voor volledige uittrekking,

Het heeft geen nut, de voor de verschillende extracten gestelde percentages te vermelden, daar deze cijfers zoo geheel afhankelijk zijn van de wijze van bepaling. Harsbepalingen worden gevonden bij 3 grondstoffen, n.l. bij Jalapa, waar minstens 7 pCt, Ipomoea, waar minstens 15 pCt. en Podophyllum, waar minstens 3 pCt. verlangd wordt. Een bijzondere bepaling wordt gevonden bij Caryophyllus, waar een ruw-vezelbepaling is opgenomen, ten einde een te groot gehalte aan kruidnagelstelen op het spoor te komen en waarbij niet meer dan 10 pCt. ruw-vezel toegelaten is. Een andere bijzondere bepaling is die van het gehalte aan vluchtige mosterdolie in Sinapis, welke bepaling overeenkomt met d;c van onze Ph., met dit verschil, dat de overmaat zilver ternggetitreerd wordt. De belangrijkste zijnde alkaloïdebepalingen, die voorgeschreven worden bij Belladonnae Folia en idem Radix ,Cinchona, Colchici Cormus en idem Semen, Hydrastis, Hyoscyamus, Ipecacuanha, Nux vomica, Opium en Stramoninm. Voor de alkaloïdebepalingen in grondstoffen zijn 2 types opgegeven, het eene is de zgn. methode van het aliquoot gedeelte, het andere is de totaal-extractie-methode, Bij de eerste wordt de grondstof volgens het Kellersche principe uitgeschud met ammonia en een bij iedere grondstof afzonderlijk opgegeven organische vloeistof waarna een aliquoot gedeelte van de laatste vloeistof wordt afgeschonken, Dit wordt weer uitgeschud met zwavelzuurhoudend water, waarna deze vloeistof op haar beurt weer volledig wordt uitgeschud na ammoniakaal maken met een bij iedere grondstof afzonderlijk bpgegeven organische vloeistof. Deze laatste vloeistof wordt ingedampt en de alkaloïden titrimetrisch of gravimetrisch bepaald, naar gelang bij iedere grondstof wordt aangegeven. Bij de titraties wordt als indicator gebruikt of methylrood of cochenille, naar keus van den onderzoeker. Veel verschil in uitkomst zal dit niet geven, daar methylrood zijn kleuromslag vertoont bij prT 4,2—6.3 en cochenille bij prr 4,8—6,2. Volgens dit type wordt onderzocht Hydrastis. waarbij! aether als uitschudvloeistof gebruikt wordt, de alkaloïden echter gravi-

1141