schappij, maar aan den anderen kant moet het wel iemand zijn, die onzen stand daarin waardig vertegenwoordigt. Op die wijze moeten wij voeling houden met die Commissie, maar zij moet haar besluiten niet met onzen naam kunnen dekken.
De heer van den Dries: Ik heb destijds met bevreemding den brief gekregen en ik heb gewacht met antwoorden tot de zaak in het departement besproken was. Ik heb mij afgevraagd, hoe het Hoofdbestuur er een oogenblik aan gedacht kan hebben ons deze vraag te stellen. Wij kennen het wetsontwerp tot wering van ongewenschte aanprijzing van specialité’s en geheimmiddelen. Die Commissie wil door haar optreden aanvoeren, dat die wet niet noodig is. Wij als pharmaceuten weten, dat deze wet wel noodig is en ik zou daarom nooit aan een dergelijke commissie willen medewerken. De Voorzitter: De beer van den Dries verwondert zich er over, dat het Hoofdbestuur een dergelijke vraag doet. Ik geloof niet, dat dit de juiste manier is om de zaak in te leiden. Dat wij volkomen gerechtigd waren deze vraag te stellen, blijkt uit het antwoord van Rotterdam en uit de ontvangst van andere mededeelingen van adviseurs, die in tegenstelling met den Heer v d. Dries, medezegging in deze commissie wel nuttig achten. De heer Jonkman: Ik houd mij aan mijn advies, dat ik reeds schriftelijk gegeven heb, n.l. dat ik het Hoofdbestuur zou aanraden, zich niet in dat wespennest te begeven. De heer Gerhardt: Het is niet de bedoeling, dat de Maatschappij daarin vertegenwoordigd wordt, maar ik vind het niet ongewenscht, dat een pharmaceut in die commissie zitting heeft. Dat is een heel andere kwestie. Ik ben het wel met den heer van den Dries eens, dat wij ons daarin niet officieel moeten doen vertegenwoordigen. De heer Baert: Mijnheer de Voorzitter. Ik weet niet, in hoeverre ik tot de volgende mededeeling gerechtigd ben en ik zal dan ook geen namen noemen. Ik ben ambtelijk met diezelfde heeren in aanraking geweest en heb den sterken indruk gekregen, dat zij voelen, dat in genoemd wetsontwerp een zweep voor hen ligt en dat zij den slag willen remmen. De heer van Itallie: Als een van de grootste tegenstanders van het voorstel van die commissie om iemand uit het Hoofdbestuur in haar midden af te vaardigen, wensch ik even met klem te waarschuwen tegen de richting, welke Rotterdam meent te moeten geven aan die zaak. Ik geloof niet, dat men hierdoor een dienst bewijst aan den pharmaceutischen stand. Wij hebben de Cie. gevraagd, of deze zich ook tot de Maatschappij van Geneeskunst heeft gewend. Dit achtte de Cie. niet noodig, omdat al een medicus deel daarvan uitmaakt. Zij heeft ook naderhand geen contact met de Maatschappij van Geneeskunst gezocht. Wat door de heeren Baert en van den Dries naar voren is gebracht inzake het wetsontwerp tegen de aanprijzing van geneesmiddelen, heb ik ook gevoeld. Dit moet voor ons een aanwijzing zijn, dat wij er zeker moeten uitblijven. Dit comité is opgericht door fabrikanten en importeurs van verpakte geneesmiddelen, die de geheele zaak financieren. Mijnheer de Voorzitter. Ik zal er niets meer aan
1075