departementen. Wij waren zoo gelukkig een hoofdbestuurslid in ons midden te hebben, waarmede wijde zaak konden bespreken. In zeer vele vereenigingen komt een toestand voor als inde onze. Een gewestelijke vertegenwoordiging, zooals Limburg voorstelt, zou ook niet inden zin van de-meerderheid van de Friesche apothekers vallen. Wanneer het voorstel Amsterdam niet wordt ingetrokken of het amendement-Noord-Holland gehandhaafd blijft, zal Friesland tegen dit voorstel stemmen.
De heer van Itallie: Mijnheer de Voorzitter. Voordat ik op de vraag, door Amsterdam gesteld, wil antwoorden, wil ik eerst iets zeggen naar aanleiding van de opmerking van den heer J u r g en s, over de veranderingen in het reglement van het ziekenfonds, welke indertijd hebben plaats gehad. Het Hoofdbestuur heeft niet altijd gelegenheid en tijd zooiets vooraf aan het departement te zenden. Het waren slechts kleine veranderingen, die wij hebben goedgekeurd. Wanneer de heer J u r g en s dit naar voren brengt, zou ik daartegenover iets anders willen opmerken, n.l. dat het ons altijd treft in het Hoofdbestuur, dat wij van die afdeelingsfondsen, waarvan meerendeels collega’s secretaris zijn, nooit eenig bericht ontvangen. Noord-Holland stuurt ons wel de agenda der vergaderingen, maar wij ontvangen nooit een jaarverslag, noch winst- en verliesrekening. Dan kom ik terug op de vraag van Rotterdam. Mijn antwoord is gebaseerd op een D-jarige praktijk. Het voorstel van den heer van W er s c h voor gewestelijke vertegenwoordiging, is al meer naar voren gebracht en hebben wij ook toegepast, maar is verlaten als te onpractisch. Wanneer men werkelijk meent, dat ieder departement voor zich invloed zou moeten uitoefenen op den gang van zaken, is er maar een oplossing, n.l. dat het Hoofdbestuur bestaat uit 16 leden met een voorzitter. Dit is onmogelijk en welke indeeling men nu ook gaat maken, er zal toch altijd iets blijven zitten, wat geen gelijkwaardige verdeeling is, omdat er altijd departementen zijn, die uitgesloten worden of die niet aan de beurt zijn of wiens lid niet verkozen wordt. Een andere opmerking, die mij wel eens getroffen heeft, is, dat men zegt, dat de belangen van de kleine departementen niet genoeg naar voren komen. Ik heb zoo dikwijls er naar uitgekeken, of de kleine departementen ,die meenen, dat ze achteraf gezet worden bij de groote, zich meer aaneensloten. Dit gebeurt zeer zelden. Daarom rijst bij mij de vraag: worden die belangen niet behartigd? Was dit het geval geweest, dan zou men een weg gevonden hebben, om nader tot elkaar te komen. Wat betreft het werk, spreek ik uit ondervinding, wanneer ik zeg, dat een bestuur wel eens heel langzaam werkt, indien het uiteen groot aantal leden bestaat. Vroeger nam het voorlezen der notulen wel eens 1 A> uur in beslag. Een groot aantal leden is zeker niet goed voor een vlot verloop van het werk. Wanneer een zaak spoedig moet werden afgewerkt, wordt zij wel eens bij rondzendschrijven behandeld. Hoe grooter dan het aantal Hoofdbestuursleden is, hoe grooter de kans op oponthoud. Hoe gaarne wij ons zullen neerleggen bij het besluit der vergadering en wij eventueel ieder nieuw lid met open
1065