DINSDAGOCHTEND TE 9'h EER
De Voorzitter: Dames en Heeren. Ik heropen thans onze vergaderingen stel aan de orde de volgende punten van behandeling. Inde eerste plaats wensch ik terug te komen op het verslag van den secretaris, hetwelk wij gisteren niet hebben afgehandeld. Heeft het Departement Haarlem nog iets in het midden te brengen? Haarlem (de heer Koster); Mijnheer de Voorzitter. Ik zou gaarne -even het woord willen voeren overeen persoonlijk feit. Mij is gisteren gebleken, dat ik kans schijn gezien te hebben om met de enkele woorden, welke ik gesproken heb, toch nog een verkeerde opvatting te doen ingang vinden. Ik wensch hier uitdrukkelijk te verklaren, dat het geen oogenblik inde bedoeling heeft gelegen om onzen geachten secretaris onaangenaam te zijn. Hij kan er van overtuigd zijn, dat ik voor niemand onderdoe in waardeering voor de wijze, waarop hij als secretaris van de Maatschappij zijn capiciteiten daarvoor ten beste geeft. Ik dank U, mijnheer de Voorzitter, dat U mij inde gelegenheid gesteld heeft, om een eventueel misverstand, dat zou zijn opgetreden, op deze wijze uit den weg te ruimen. De Voorzitter: Ik dank den heer Koste r voor hetgeen hij gezegd heeft, daar enkele opmerkingen gisteren minder aangenaam aandeden. Verder zal ik thans enkele mededeelingen doen, naar aanleiding van de vragen van het Departement Haarlem. Het is niet juist, dat het schrijven van het Hoofdbestuur aan verschillende apothekers geen gevolg zou hebben gehad. Tot ons genoegen is gebleken, dat meerdere apothekers zulk een provisoraat op zich genomen hadden, inde overtuiging, dat zij daarmede eene weduwe hielpen, zonder de nadeelige gevolgen in te zien, die dergelijke waarnemingen voor de pharmacie hebben. Zij zijn tot ons gekomen en hebben verklaard, dat wij inden grond volkomen gelijk hebben en dat het niet gewenscht is zulke provisoraten te continueeren. In Delft, den Haag, Roermond, Zaandam en Rotterdam zijn tengevolge van dit schrijven van het Hoofdbestuur ongewenschte provisoraten van leden opgehouden. Dit is dus heel wat anders dan wat Haarlem beweerde, dat er geen gevolgen van deze inwendige zending zouden zijn geweest. Ik moet echter constateeren, dat te Haarlem, waar ook enkele dergelijke provisoraten zijn, die apothekers nog niet tot erkenning zijn gekomen, dat een provisoraat, zooals zij nog waarnemen, niet door den beugel kan. Het is ook niet waar, dat aan apothekers, die leden waren eener examencommissie, om die reden, een schrijven van het Hoofdbestuur Is gezonden. Wat verder de opmerking van Haarlem betreft, dat het optreden van het Hoofdbestuur buiten de innerlijke sfeer geen invloed zou hebben gehad, meen ik, dat het Hoofdbestuur op een beetje meer waardeering had mogen rekenen, indien men slechts let op de gevallen, die zich te Goes en te Purmerend hebben voorgedaan. Ik geloof hiermede de zaak voldoende toegelicht te hebben. De heer van Itallie: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb gaarne acte genomen zoover het mijn persoon betrof, van de nadere toelichting
1044