vestigde apothekers in ons land te beperken, gelijk dit ook in andere Europeesche staten geschiedt en te bepalen, dat in gemeenten, waar meer dan 1 apotheker per 3000 zielen gevestigd is, geen verlof tot vestiging zou worden gegeven. In 1854 werd een Commissie benoemd, bestaande uit de hoeren: Pas, Swartwout en Dr. d e V r ij, welke in audiƫntie bij den Min. van Binnenl. Zaken de noodzakelijkheid eener nieuwe pharmaceutische wetgeving aantoonden en de verzekering mochten ontvangen, dat weldra aan het billijk verlangen der Mij. gehoor zon worden verleend; dat ook in die jaren tusschen het ontwerpen eener wetgeving en de totstandkoming daarvan een belangrijke tijdruimte kan verloopen, blijkt ook al hier, want eerst 11 jaren later kwam onder Thorbecke de wet tot stand, welke thans nog, behoudens enkele wijzigingen, die daarin zijn aangebracht, den grondslag vormt voor de regeling van het apothekersberoep in ons Vaderland. Bij herhaling moest de Mij. zoowel bij den Koning als bij de 2de Kamer der Staten-Generaal aandringen op wijziging der wetten op de uitoefening der artsenijbereidkunst en op een verbetering van de opleiding der apothekers in ons land, eer deze wet tot stand kwam en het pharmaceutisch onderwijs in overeenstemming werd gebracht met den vooruitgang der pharmaceutische wetenschap. Toen in 1862 bekend werd, dat de wetsontwerpen tot regeling van het geneeskundig staatstoezicht en de uitoefening der artsenijbereidknnst aan de 2de Kamer waren aangeboden, werd door het Hoofdbestuur een uitvoerig memorie ingediend, waarin die ontwerpen nader werden behandeld en waarin de opmerkingen werden medegedeeld, waartoe zij aanleiding gaven. Dit eerste adres werd spoedig gevolgd dooreen tweede, waarin ook het geneeskundig staatstoezicht en de voorwaarden tot het verkrijgen der bevoegdheid van geneeskundige en apotheker aan een uitvoerige bespreking werden onderworpen. Eindelijk kwam in 1865 deze wet tot stand en onmiddellijk benoemde de Maatschappij eene Commissie, om de leden voorlichting te geven, opdat, in overeenstemming met de nieuwe wettelijke bepalingen, ook inde praktijk de uitoefening der artsenijbereidkunst tot haar recht zou komen. Het bleek reeds spoedig, dat men inde verwachtingen, welke van de nieuwe wetten gekoesterd werden, teleurgesteld was, want het reeds te lang voortgewoekerde kwaad, hetwelk men door de nieuwe bepalingen hoopte te keeren, kon niet worden

859