naam van Nederlandsche Mij. t. bevordering der Pharmacie had gekregen, werd den 30sten Juni van. het jaar 1846 te Amsterdam gehouden. Wanneer wij nagaan, op welk gebied de Mij. zich in
de eerste jaren na haar oprichting heeft bewogen, dan is het in hoofdzaak tot wetenschappelijke onderwerpen, dat zich onder de leiding van mannen als Pa s, Haa x m an, S w ar twout, Dr. Sarphati, Prof. Sw ar t, Prof. v.d. Boon Mesch, Dr. d e V r ij, haar werkzaamheden bepaalden. Reeds onmiddellijk in Juni 1856 werd besloten tot het uitschrijven eener prijsvraag over het onderzoek van sarsaparillawortel en herhaaldelijk vinden wij inde Mededeelingen der Maatschappij publicaties van onderzoek op verschillend gebied, welke door de leden der Mij., door wetenschappelijke commissies, enz. werden verricht. Naast velen, die op dit gebied voor dien tijd verdienstelijk werk verrichtten, vinden wij ook de namen van apothekers, die grondleggers zijn geweest voor industrieele ondernemingen, welke, ook in later jaren, een goeden klank hebben, zooals die van: d’A ill y, Bold oo t. K e tje n, Mouten, LouetFeisser, Verweyen anderen. Naast bevordering der wetenschappelijke vraagstukken, lag het echter ook op den weg der Maatschappij, om bij de Regeering op te treden als vertegenwoordigster der Nederlandsche apothekers en te ijveren voor hunne maatschappelijke positie. Toen het bleek, dat inde Commissie, welke door de Regeering benoemd was tot herziening der geneeskundige staatsregeling, geen apotheker zitting had, werd het verzoek gericht tot den Koning, om de Mij. in staat te stellen, zich in deze Commissie te doen vertegenwoordigen en aan den Min. van Binnenl. Zaken werd daarna een verzoek gericht, om in kennis te werden gesteld met het niet publiek gemaakte deel van het rapport, door deze Commissie uitgebracht over de uitoefening der Pharmacie en het vaststellen der rechten en plichten der apothekers. Teekenend voor de opvattingen in die dagen is wel, dat reeds 14 dagen daarop bericht kwam, dat de Minister om velerlei redenen gemeend had, op dit verzoek afwijzend te moeten beschikken. De moed werd echter, ondanks deze weigering, niet opgegeven en herhaaldelijk zien wij inde volgende jaren, dat de Mij. zich tot de Regeering wendt, om, in verband met de a.s. wetten betreffende de uitoefening der artsenijbereid'kunst, voor de belangen der Pharmacie te waken. Reeds in 1853 werd het voorstel gedaan, om het aantal ge-
858