Van dezen datum af dagteekent dus de oprichting onzer Mij., waarvan het aantal leden spoedig toenam en wel zoo, dat het reeds inde volgende vergadering, van 10 Mei 1843 tot 87 was geklommen. Behalve veel wetenschappelijk' werk, waarvan de Berichten uit dien tijd blijk geven, was het streven der Mij. inde eerste plaats er op gericht, om, in verband met de wijziging der wetten op de uitoefening der artsenijbereidkunst, invloed uitte oefenen bij de Regeering, opdat in eene nieuwe wet rekening zou worden gehouden met de wenschen, die de leden op grond hunner practische ervaring koesterden voor eene behoorlijke regeling van hun beroep. Het rapport, uitgebracht door de Commissie ter herziening der geneeskundige staatsregeling, werd onderzocht en de verschillende opmerkingen uit het rapport inden vorm vaneen request aan den Min. van Binnenlandsche Zaken toegezondeu. Ook de vraag, welke geneesmiddelen inde pharmacopee dienden te worden opgenomen, werd door de Mij. onderzocht en allengs was de tijd gekomen, oml ook in andere plaatsen de uitbreiding der Mij. voor te bereiden en verschillende personen uitte noodigen, zich met de oprichting vaneen Departement in andere gemeenten van ons land te belasten. Het gevolg der pogingen was, dat in Juni 1844 de eerste vergadering van afgevaardigden te Amsterdam werd gehouden en dat reeds in 1845 acht Departementen waren opgericht en wel: Amsterdam, Utrecht, Delft, den Haag, Leiden, Deventer, Rotterdam en Meppel, met een totaal aantal leden van 278. Ook in die plaatsen bestonden leesgezelschappen, waarvan sommige reeds inde 18e eeuw opgericht, o.a. hier ter stede het schei-, kruit- en artsenijkundig leesgezelschap, ter aankweeking van gemelde wetenschappen, zoowel als ter bevordering der harmonie onder de kunstgenooten, opgericht door den apotheker F. D. Vrij da g Zij n en onder de zinspreuk: „tot ondcrrigt”. Het Haagsche Departement voor Pharmacie ontstond uit dit college, met welks voorzittershamer ik heden de 75ste Algemeene Vergadering onzer Maatschappij hoopte openen. Bij besluit van Z.M. den Koning dd. 7 Juni 1846, werd de Mij. als zedelijk lichaam erkend en wij mogen dus dit jaar, naast de 75ste Alg. Vergadering, ook het 80-jarig feest herdenken van deze erkenning der Mij. als zedelijk lichaam. De eerste Alg. Vergadering der Mij., welke toen ook den

857