1926, blz. 55, 109, 110, 282 en 420). Het proces-verbaal luidt als volgt: De ondergeteekeude, ft. Cornelis Leonard de Fou w, Inspecteur van de Volksgezondheid, krachtens de Gezondheidswet belast met de handhaving van de wettelijke bepalingen op de Uitoefening der Artsenijbereidkunst, verklaart, dat hij zich op Zaterdag 6 Maart 1926 des namiddags omstreeks één uur te Apeldoorn bevond en zich heeft begeven naar het woonhuis van den heer L. 8., apotheker, als zoodanig gevestigd te Formerend, doch wonende te Apeldoorn, Soerenscheweg 108; dat hij aldaar gesproken heeft met L. 8., geboren 28 Februari 1862 te I deren, die hem verklaarde, sedert Januari 1925 als apotheker gevestigd te zijn te Purmerend, alwaar de heer Van As als apothekers-assistent in zijn apotheek werkzaam is; dat zijn toezicht op dien apothekers-assistent zich bepaalde tot een bezoek aan de apotheek gewoonlijk een maal per maand op een dag gedurende een paar uur; ook had hij op de zelfde manier wel eens twee maal per maand toezicht uitgeoefend; dat hij nooit ecnig geneesmiddel voor de apotheek onderzocht heeft en dat zijn toezicht zich bepaalde tot hier en daar eens rond te kijken; dat hij heeft nagelaten, meer toezicht uitte oefenen, omdat hij dit toezicht voldoende achtte. Daar Van As, apohekers-assistent inde apotheek van voormelden apotheker L. 8., bij vonnis van het Kantongerecht te Purmerend van den 18en Februari 1926, is veroordeeld wegens overtreding van art. 22 der Wet op de Uitoefening der Artsenijbereidkunst onder qualificatie van de bewezen feiten als; „het als hulpapotheker niet onder toezicht vaneen apotheker of vaneen geneeskundige, bevoegd tot het leveren van geneesmiddelen, ineen apotheek werkzaam zijn”, is deze overtreding een gevolg geweest van het feit, dat L. 8., de apotheker, dit toezicht niet heeft uitgeoefend, zoodat nalatigheid van zijne zijde aanleiding heeft gegeven tot de overtreding van Van As, waarvoor dus L. B. voornoemd ingevolge Art. 23 der Wet verantwoordelijk is. De ondergeteekende verklaart, dat de geconstateerde nalatigheid van den apotheker L. B. een overtreding is van artikel 23 der Wet op de Uitoefening der Artsenijbereidkunst van 1 Juni 1865, S. 61, waarop bij Art. 31 dier Wet straf is gesteld, weshalve dit procesverbaal door hem is opgemaakt, enz. iDr. De Fouw heeft nog als nadere toelichting op het door hem cpgemaakte prcces-verbaal een schrijven gericht aan den Ambtenaar van het Openbaar Ministerie te Purmerend, waarin hij het volgende opmerkte; „Deze en dergelijke misstanden, waarbij de assistent den schijn aanneemt, zelfstandig te kunnen werken en inde oogen van het publiek als apotheker optreedt, worden inde hand gewerkt door de ondegelijke wijze, waarop sommige apothekers de verantwoordelijkheid voor hun beroep opvatten. Dit sluit ineen gevaar voor de volksgezondheid, omdat de deugdelijke voorziening van geneesmiddelen daardoor niet verzekerd is. De apotheker, die verantwoordelijk is voor de deugdelijkheid der

695