of mengsels en verder die stoffen, die voorkomen op eendoor een commissie van deskundigen vastgestelde lijstā€. Zijn we het hierover eens, dan kan overwogen worden, aan wie de verkoop van geneesmiddelen mag worden toevertrouwd. Als twee uitersten kan men tegenover elkaar stellen: i. dat de verkoop van geneesmiddelen geheel vrij wordt gelaten, dus de toestand, zooals deze feitelijk thans in Nederland is; 11. dat de uitoefening der artsenijbereidkunst in haar vollen omvang alleen toegestaan is aan apothekers en aan die geneeskundigen, aan wie dit is toegestaan, dus een regeling, zooals deze ineen nog geldende, maar niet gehandhaafde, Nederlandsche wet is vastgelegd. Beide uitersten deugen niet. Wat het eerste betreft, zoo behoeft het geen betoog, dat er onder de geneesmiddelen te veel stoffen zijn, waarvan de verkoop door daartoe niet-bevoegden gevaar oplevert. Wat het tweede betreft, .zou het niet juist zijn, om het recht, om geneesmiddelen te verkoopen, uitsluitend tot hen, die in het bezit zihi van het apothekersdiploma, en daarmee gelijkgestelden te betperken. Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tusschen groothandel en kleinhandel, een onderscheid, dat inde Nederlandsche Opiumwet zoo uitnemend is geregeld. We zullen dus hebben: A. Groothandelaren. B. Kleinhandelaren. Voor beide rubrieken zou ik het licentiestelsel willen invoeren. A. leder, die aan bepaalde voorwaarden van betrouwbaarheid voldoet, kan voor elk geneesmiddel een licentie als groothandelaar krijgen. De redactie van de bestaande Opiumwet behoeft slechts voor geneesmiddelen in het algemeen te worden uitgebreid, waarbij verder uitdrukkelijk moet worden bepaald, dat zij, die als groothandelaar een licentie hebben, uitsluitend aan de onder B. genoemde kleinhandelaren geneesmiddelen mogen leveren. B. Bepaald moet worden, dat niemand, wie ook, zonder hiertoe uitdrukkelijk verlof te hebben gekregen, geneesmiddelen in het klein mag verkoopen. Dit verlof wordt verleend aan: I. de apothekers;

617