ker zijn energie en werkkracht voor een groot deel productief zou trachten te maken buiten zijn apothekersbedrijf, dat hem noch volop werk, noch volop brood geeft. Maar ondanks deze ongunstige omstandigheden wordt men in vele van deze gevallen getroffen door de toewijding, waarmede de artsenijbereidkunst door deze mindere bevoorrechte beroepgsgenooten wordt uitgeoefend, de zorg, welke zij geven aan hun onderneming en de jarenlang voortgezette moeite, welke zij aanwenden om op de hoogte te blijven van hun wetenschap. Op deze pharmaceutische voorposten vindt men dikwijls voortreffelijke apothekers; ik ken er meer dan een in mijn aan apothekers niet overrijk ambtsgebied. Zij hebben in positieven zin steun gegeven aan mijn zeer stellige overtuiging, dat aan het hoofd van de apotheek een apotheker behoort te staan, niet alleen in naam, maar inderdaad. De apotheker moet inde apotheek de „baas” zijn, behoudens de verplichting tot het opvolgen van administratieve en financieele voorschriften, zoo hij geen eigenaar is. In negatieven zin hebben aan de aangegeven overtuiging medegewerkt de apothekers, die hun diploma als vlag voor een of andere zuiver financieele onderneming laten gebruiken, onverschillig wie van de laatste de eigenaar mag zijn. Uit deze overtuiging volgt de erkenning van de juistheid van het beginsel der scheiding tusschen de uitoefening van de genees- en artsenijbereidkunst, door de wetgeving van 1865 bedoeld. Dit zelfde beginsel is trouwens in tal van staten aanvaard door den wetgever, of door de maatschappij stilzwijgend erkend. Deze scheiding is eigenlijk van zelf sprekend op nuttigheidsgronden. Zij vertegenwoordigt een arbeidsverdeeling, welke haar grond vindt in meer dan één omstandigheid. De geneeskundige algemeene praktijk, het behandelen van en de omgang miet patiënten en hun omgeving, met de daarmee gepaard gaande uithuizigheid, stelt geheel andere geestelijke en lichamelijke eischen aan de persoonlijkheid dan het pharmaceutisch bedrijf, waarin het gaat over waren en de verwerking daarvan en dat binnenshuis wordt uitgeoefend. Zulke uiteenloopende bezigheden worden het best verricht door menschen, welke zich uit vrije keuze daaraan wijden. Dat hier inderdaad sprake is van neiging en voorkeur moge het volgende voorbeeld belichten. Mij is een groote ziekeninrichting ineen van onze heidestreken bekend, waar van de
606