hier slechts 3 muizen, maar ondanks deze meer gunstige uitkomsten bleef men twijfelen aan de deugdelijkheid van den hutspot. Het onderzoek werd daarom opgedragen aan het Instituut voor Volksvoeding. Hier werd opgemerkt, dat de uitzetting der bussen, uiteen hygiënisch oogpunt, van onschuldigen aard was; het is z.g. „hydrogen swell”, voldoende bekend inde kringen van inleggers in Amerika en kenbaar dooreen meer ongelijke mate van zwelling. Ook het ontbreken van verdachte lucht is veelal een teeken van onbedorvenheid, hoewel het raadzaam is, daarop niet te vast te vertrouwen, daar juist bij de gevaarlijke botulisme-besmetting ook geen onaangename geuren worden opgemerkt.
Voor het onderzoek van de bussen werd het deksel vaneen paar uitgezette, onder vloeibare paraffine gehouden, bussen open geboord en het ontwikkelde gas ineen buis opgevangen. Uiteen der bussen werd ongeveer 50 cm3, verkregen; dit gas was brandbaar, ontplofte, met zuurstof vermengd, met een luiden knal en gaf als verbrandingsproduct water. Met het toestel van Christians en onderzocht, bleek het, behalve waterstof, 1,39 pCt. koolzuur en 4,06 pCt. zuurstof te bevatten. Deze; waterstof schijnt te ontstaan door inwerking vaneen zure vloeistof op het ijzer, dat zich onder de tinlaag bevindt. Om de hoedanigheid van de tinlaag te beoordeelen, werd de ferricyaankalium-proef verricht. Op het blik wordt, nadat dit is schoongemaakt met benzine, een warm mengsel van ferricyaankalium-oplossing en gelatine gegoten; na eenigen tijd zijn dan onder de gestolde laag zwarte vlekjes zichtbaar op de plaats, waar het ijzer aangetast is. Uit nadere proeven bleek, dat proefdieren, mits ze te veren getraind waren op het eten van hutspot, ook het voedsel uit de bussen zeer goed konden verdragen. De partij kon dus als raenschelijk voedsel verstrekt worden en is bij het gebruik een ieder goed bekomen. Men ziet hieruit, dat uitgezette bussen dikwijls ten onrechte verdacht zijn en hoewel winkelier en huisvrouw verstandig doen, door dergelijke verdachte waar te weigeren, kunnen er zich toch gevallen voordoen, waarin een dergelijk wantrouwen onverdiend is. H. Het aantoonen van benzoylperoxyde in meel- en bakwaren. S. Rothenfuszer (Z. U. N. G. Bd. 50, 391, naar Ch. Ztg. 192ö, 39, 85). Benzoylperoxyde is een, voor het bleeken van meel, in geringe hoeveelheden (0,005 pCt), in Duitschland geoorloofd middel. Het wordt meestal gebruikt, gemengd met 3 dln. zuur calciumphosphaat. Voor het aantoonen wordt di-p.-diamidophenylamine gebruikt, dat, tot indamine geoxydeerd, in staat stelt, 1 g. benzoylperoxyde in 60 kg. meel aan te toonen. Het reagens vormt eene I pCt. oplossing van di-p-diamidophenylaminesulfaat in 96 pCt. alkohol, warmte bereiden en voor het gebruik om te schudden. 0,5 0,75 mg. meel worden ineen reageerbuis met 2,5 cm3, petroleum-aether geschud, daarna voegt men 1—1,5 cm3', reagens toe. Bij aanwezigheid van benzoylperoxyde wordt de bovenstaande vloeistoflaag binnen s—lo min. groenblauw gekleurd.
484