DE VETTEN, WASSEN, PARAFFINEN EN VLUCHTIGE EN EMPYREUMATISCHE OLIëN VAN DEN PROEFDRUK DER VIJFDE UITGAVE DER PHARMACOPEE. De Vetten. Onder vetten worden zoowel de vaste en weeke vetten als de vloeibare vettem verstaan. Hunne algemeene eigenschappen en de algemeene onderzoekingsmethoden zijn beschreven inden proefdruk, evenals inde vierde uitgave der Pharmacopee, onder het algemeene hoofd Olea pinguia, De daar gegeven voorschriften gelden, zoo niet anders bepaald is, ook voor wassoorten, met dien verstande, dat vetten en wassen, zoo noodig, door zachte verwarming boven hun smeltpunt vloeibaar worden gemaakt. Het algemeene artikel onderging een radicale omwerking, zoodat we het hier in zijn geheel weergeven, OLEA PINGUIA. VETTE OLIëN.1) Vette oliën moeten, zoo noodig na verwarming, helder zijn en, tenzij het smeltpunt hooger is, bij 15u helder blijven. Zij moeten zuiver, bepaaldelijk niet rans, rieken en in elke verhouding oplosbaar zijn in aether, in chloroform en, tenzij anders is bepaald, in petroleumaether. Vette Oliën moeten vrij zijn van minerale olie, van harsolie, vanl aan de olie vreemde oliën, van zwavelhoudende producten en van zware metalen. De aanwezigheid van de genoemde bijmengingen wordt, tenzij anders is bepaald, op de volgende wijze aangetoond: Minerale olie: Wordt ongeveer 200 mg. (6—8 druppels) van de olie met 5 cm3, spiritueuze kalioplossing (8= 100) gedurende 2 minuten gekookt, dan zullen, bij aanwezigheid van minerale olie, inde vloeistof onopgeloste druppels zijn waar te nemen, of zal de vloeistof bij geleidelijke verdunning met water melkachtig troebel worden. Hars olie: Wordt een mengsel van 3 cm3, van de olie en 3 cm3, azijnzuuranhydride eenige oogenblikken gekookt en wordt na bekoeling 1 druppel zwavelzuur (soortelijk gewicht 1,53) inde vloeistof gebracht, dan zal, bij aanwezigheid van harsolie, de onderste laag voorbijgaand violet gekleurd worden en zullen inde bovenste laag violette druppels waarneembaar zijn. *) De hier gegeven voorschriften voor Vette Oliën gelden eveneens voor vaste vetten en, zoo niet anders is bepaald, voor wassoorten, met dien verstande, dat zulke vetten, zoo noodig, door zachte verwarming tot weinig boven hun smeltpunt vloeibaar worden gemaakt.

238