worden vele woorden besteed aan ondergeschikte punten, en mij daarbij denkbeelden toegeschreven, die ik niet als de mijne erken, zoodat ik mij genoodzaakt zie een en ander toe te lichten en te weerleggen. Ik heb waarlijk niet //ex cathedra” een oordeel geveld over de therapeutische werking van cinchonine maar ben gegaan naar de eenige bron die vertrouwen verdiende, d.i. het rapport der Britsch-Indische Commissie voor de therapeutische aanwending der kina-alcaloïden, voorkomende in het Blue hook on Cinch. cultur van 1870, en heb dat vertaald, in mijn artikel opgenomen. Daar ik geen Jonkheer Te ding van Berkhout bij de hand had, heb ik dat zelf moeten doen, en denk dat op die vertaling geen aanmerking gemaakt wordt *). Die Commissie heeft nu den meesten lof voor cinchonidine en kinidine, maar zondert, in haar rapport van 1867 daarvan telkens cinchonine uit. Zij, de Commissie, oordeelde op grond van zeer talrijke waarnemingen, kende de waarnemers en wist het juiste gewicht der observaties te schatten. Ik was dus wel in mijn recht toen ik, op haar oordeel, mijne redeneering baseerde; en ook, als ik dat oordeel hooger stel, dan hetgeen de heer 8. 11. Northcote, in dit geval eenvoudig een nietdeskundige, aan de Eegeering van Madras geliefde te schrijven. Ik ontken dat ik, van mijn standpunt, citroenzure chinoïdine roem, als ik het stel boven quinetum. Ik heb ook niet gezegd, dat de Vrij a priori aangenomen had, dat quinetum minder onaangename nevenwerking heeft dan kinine, maar (na de samenstelling Van quinetum en hetgeen van zijne samenstellende bestanddeelen bekend was, te hebben opgesomd) zeide ik, zeer in het algemeen, ,/VOor de aanname, h priori, dat //quinetum minder onaangename nevenwerkingen zoude //hebben dan kinine, bestaat geen grond.” De heer Vink huizen zegt //quinetum veroorzaakt //nooit oorsuizingen.” Patiënten in het hospitaal te Weltevreden, die quinetum gebruikten, antwoordden aan den behandelenden geneesheer, dat ze wel oorsuizingen bemerkten. Ik heb geen reden een van beide opgaven te wantrouwen en het behoeft ook niet, want wat is natuurlijker dan dat bij de onstandvastige samenstelling van quinetum, door quinetum van den een, andere verschijnselen worden te voorschijn geroepen, dan door quinetum van den ander? Het stemt ook mij tot dankbaarheid dat twee zulke hooggeplaatste mannen als de G. G. Baron Sloet van de Beele en mr. van Lau sber ge, die, bij de zware taak die op hen rustte, zoo weinig tijd hadden om ziek te zijn, baat vonden bij quinetum, zonder daarvan onaangename nevenwerkingen te bespeuren. Maar, die hooge positie van deze patiënten des Heeren Vin k huizen, kan op mij niet het effect hebben, dat ik deze waarneming uit de particuliere practijk, even hoog stel als die vaneen geneesheer, die, met den thermometer inde hand, ineen hospitaal, goed geconstateerde gevallen van intermittens behandelt. De Vrij wenscht dat ik, citeerende, voortaan den geheelen zin citeer. Als dat noodig is, zal ik het ook wel doen. Doch, in dit geval, waren de weggelaten woorden geheel zonder belang, daar ze handelden over de samenstelling van quinetum, en daarvan niets anders mededeelden, dan hetgeen ook uit de een weinig verder door mij vermelde analyses volgde. Eusemann had het oog op quinetum van den handel, d.i. het quinetum dat voor ieder verkrijgbaar is, en b. v. het quinetum van Britsch-Indië. Be Vrij spreekt vaneen zuiver, ideaal quinetum, dat voorloopig nog niet inden handel is. En zoodoende verstaat men elkander niet. Het deed er hoegenaamd niets toe, of ik H.’s zin nog verder repeteerde, en ik kan o. a. niet de bedoeling gehad hebben om het slot weg te laten, uit vrees dat het mijn betoog zoude verzwakken, want het zoude dat veeleer nog versterkt hebben. Ook billijkt de Vrij het niet dat ik waarschuwde, dat men zich niet zou laten beet nemen door de opgaven onzer Britsche naburen. Ik heb de goede trouw van King als ambtenaar, niet in verdenking willen brengen, maar beweer dat King inde eerste plaats zich zei ven bedriegt, als hij zegt, dat zijn quinetum ƒ2O per Eng. pond kost. Want dat is pertinent onjuist. Als de Nederl. Indische Eegeering aan iemand een kist Ledgeriana-bast le soort, van +6O kil. inboud, gaf in betaling van ƒ 90, omdat die bast haar niet meer kost, dan zoude ze zich voor ongeveer/900 benadeelen, want die bast had, in Europa verkocht, netto duizend “h11!. begrÜP inderdaad niet, waartoe het moest dienen, dat de rrij, die zelf het Engelsch volkomen machtig is, den eenvoudigen brief dooreen ander liet vertalen. Men eischt toch niet van ons, dat we, voor zulke citaten, beëedigde translateurs nemen 1

gulden in ’s Lands kas kunnen brengen. Deed ze dat, dan zoude ze zich zelve beet nemen en ieder zoude haar, om die transactie, op zijn minst uitlachen. En als King zijn succirubra-bast op ongeveer 'k taxeert van de werkelijke waarde, en dat als grondslag neemt voor zijne berekening van den prijs van het daaruit bereid quinetum, dan zal ik toch wel mogen zeggen dat hij hen, die deze premissie niet kennen, //beet neemt,” De beschuldiging was niet bepaald, maar zeer naauwkeurig omschreven en toegelicht; de Vrij weet dat even goed als ,ik en had daartegen geen algemeenheden moeten overstellen, die den schijn op mij laden, dat ik ten onrechte King’s karakter aantastte. Het is mij vrij onverschillig of ineen officieel stuk staat dat 5162 Eng. penden quinetum f 73600 kosten, dat zoude hoogstens kunnen bevestigen, dat niet alle officieele stukken waar zijn, en dat //Part de grouper les chiffres” ook te Calcutta niet onbekend is. Laat ik ten overvloede tegen Ring, King aanhalen. In zijn „Manual of C. cultivalion, 1876, pag. 50, leest men: wHet is twijfelzuchtig of een Europeesch alcaloïd-fabrikaut inderdaad z/succirubra-bast konde verwerken op alcaloïden bij zijn //tegenwoordigen prijs, en of hij daarvoor zooveel zoude //kunnen betalen, als nu onlangs voor bast uit de Nilgiri’s //betaald is. Alle planters, voor wie winst het eenige //doel is, moeten ongetwijfeld hun voordeel doen met //de tegenwoordige goede prijzen. Maar wranneer men //wil profiteeren van de voordeelen van verkoóp, dan nmoet het denkbeeld om nu reeds een goedkoop febrifugum ute verstrekken, terstond verlaten worden. Dit laatste is //het erkende doel der Eegeering en geen voorbijgaand //commercieel voordeel mag zijne verwezenlijking ver//tragen.” Dat voorbijgaande commercieele voordeel duurt nog altijd voort. En ik heb in mijn artikel over quinetum aangetoond, dat men, voor de opbrengst van den bast in Europa veel meer en veel beter alcaloïd had kunnen koopen, dan men nu uit dien bast bereid heeft. Geld is hier aequivalent met zwavelzure cinchonidine, zwavelzure cinchonine, citroenzure chinoïdine, men heeft maar te kiezen. Als ik niet zulk een onoverwinnelijken afkeer had van geneesmidden van zoo onstandvastige samenstelling als quinetum, een afkeer, dien ik ook voor een groot deel te danken heb aan de lessen van mijn leermeester G. J. Mulder, dan zoude ik wellicht het niet moeilijke middel om mij een monument te stichten, dat de Vrij mij aangeeft, toepassen. Doch nu mag ik dat niet, al zie ik het goede, dat er onder sommige omstandigheden van quinetum kan getrokken worden, niet over het hoofd. Het heeft mij veel strijd gekost en menige onaangenaamheid bezorgd, dat ik aan de tijdelijke quinetum-ophemeling niet wilde meedoen. Maar eigen rust, die daarvoor te koop was, is mij nimmer meer waard geweest dan mijne overtuiging. Mocht ik een monument, //aëre perennius,” wenschen, dan zoude het daarvoor zijn, dat ik mij niet heb laten meeslepen door de bereids verkregen resultaten; dat ik niet tevreden geweest ben met, en mij heb neêrgelegd bij de reeds zeer groote aanwinst van den succirubraboom, maar dat ik, naar mijn beste vermogen, de teelt van den kinine-houdenden boom bij uitnemendheid, van de C. Ledgeriana, op Java en inde Britsch-Indische bezittingen heb aangemoedigd en vergemakkelijkt. _ Eerst als de kinine zóó goedkoop is geworden, dat niemand meer aan een surrogaat denkt, zal ik het er voor houden, dat mijne taak is geëindigd, en mij dan ook veroorloven te denken, dat ik de algemeene zaak goed gediend heb. Bandang, 14 Juli 1879, Een man van groote beteekenis op pharmaceutisch gebied is inde voorlaatste week van het wereldtooneel verdwenen: dr. Friedrich Mohr, overleden te Bonn inden ouderdom van 73 jaren. De naam van Mohr was van onze jeugd af aan op onze lippen. Hij, de schrijver van het Lehrhuch der pharmaceutischen 'lechnik, heeft zulk een belangrijken invloed gehad op de inrichting van apotheken en laboratonën, op pharmaceutische werktuigen en hun doelmatig gebruik, dat hij als dagelijks ons voor den geest stond. Voeg daarbij zijne Commentaren op de Pharmacopoea bormsica, zijne voortzetting der door Geiger aangevangen Pharmacopoea miversalis, om een beeld van den man te verkrijgen, die theoretisch en practisch in alle takken der pharmacie doorkneed was. Jammer, dat zijn onbuigzaam karakter, zijne al te scherpe pen hem vaak hebben doen missen in collegies, alwaar hij aan de spits behoorde, z. a. bijv. in die voordesamenstelling der Pharm. germ. Bekend is 0. a. zijn felle strijd

Imet dr. Berg over de streng wetenschappelijke nomenclatuur, die deze inde pharmacognosie wilde invoeren, zijne houding tegenover Berg als botanisch examinator’ die hem tot de zoo vaak tot zijn nadeel geëxploiteerde uitdrukking verleid heeft: //een goede kruidenvrouw is voor den apotheker van vrij wat meer beteekenis dan de geleerdste professor.” Wel was hij lid vaneen tal geleerde genootschappen, medicinaal-raad en ridder van den rooden Adelaar 4de klasse, maar niettegenstaande hij 15 jaar als docent in pharmaceutische Chemie aan de [Jniversiteit te Bonn met uitstekend gevolg werkzaam was, heeft hij het nooit tot gewoon hoogleeraar kunnen brengen. Ontmoedigd verliet hij dan ook reeds voor geruimen tijd het veld der pharmacie en wijdde zich voornamelijk aan het stellen en gronden van geologische hypothesen, en hoe weinig hij verder met de pharmacie medegegaan was, bleek uit de oppervlakkigheid in zijn //Commentar znr Pharmacopoea germanica,” op vele plaatsen een afschrift zijner 10 jaar vroeger bewerkte Commentar op de Pruisische Pharmacopoea. Alleen daar, waar hij eene dwaling met recht kon bestrijden, z. a. de voorstelling der bereiding van azijnzuur uit natriumacetaat door Hager, of waar hij het recht meende te hebben de nieuwe theoriên op het gebied der scheikunde in een ongunstig daglicht te stellen, trad de oude en groote persoonlijkheid op. Het laatst kwam hij met collega’s in innige aanraking op dein Oct. van 1.1. jaar te Coblenz gehouden algemeene vergadering van het Duitsche Apotheker-Yerein. Op 4 November 1806 te Bonn geboren, nam hij na den dood zijns vaders de leiding van diens hof-apotheek over en bestuurde deze gedurende 40 jaren. Hij bezweek inden nacht van 28 tot 29 September j. 1, aan longverlamming. Behalve op pharmaceutisch heeft Mohr zich een onvergankelijken naam verworven op chemisch gebied door de algemeene toepassing der maatanalytische of titreermethode. Wel kan hij hiervan als de vader, althans als de eerste opvoeder beschouwd worden en elk, die de groote voordeelen kent, welke deze methode, zooals Mohr haar heeft leeren toepassen, bij de quantitatieve bepaling aanbiedt, zal met eerbied voor den man vervuld blijven, die hier met zooveel volharding en scherpzinnigheid optrad. Zijn Lehrhuch der chemïsch-analytische Titreer-methode, waarvan in 1854 de eerste uitgave verscheen, is inde 1878 verschenen sde uitgave werkelijk een meesterstuk, het beste wat op dit gebied geleverd is. In eene nieuwe Deutsche Fxcursions-Flora van dr. C. F. W. lessen wordt een nieuw systeem gevolgd, waarbij het plantenrijk in twee afdeelingen verdeeld wordt, namelijk in Aërogamen of //Luftblüther” (Phanerogamen), waarvan de bevruchting geschiedt door stuifmeel, hetwelk door de lucht naar den stempel gevoeld wordt, en in Hydrogamen (Zoögamen) of //Wasserblüthler” (Cryptogamen), die bevrucht worden door beweeglijke zaaddraden, welke in vochten (water, slijm) enz. hunne werking uitoefenen. De aërogamen worden dan verder verdeeld in Dicotylen en Monocotylen enz. De tijd tot het afleggen van het eerste natuurkundig examen is door de faculteit der wis- en natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam ditmaal bii wijze van uitzondering verlengd tot ultimo October a.s”. Persoonlijke aangelegenheden. Bij de wis- en natuurkundige faculteit aan de Universiteit te Amsterdam is met gunstig gevolg het theoretisch apothekers-examen afgelegd door den Heer J. van Eiel, pharmaceutisch militair student. 3 October is door den heer J. Mulder bij de faculteit der wis- en natuurkunde aan de Eijks-Universiteit van Groningen met gunstig gevolg het theoretisch apothekers-examen afgelegd. 7 October overleed te Groningen in ruim 65jarigen leeftijd de heer Jacob Post, oud-apotheker aldaar, die nog steeds een werkzaam deel nam aan alles wat’met de pharmacie in verband stond. Openlijke correspondentie. Is ook iemand bekend met het voorschrift van Pilulae asiadcae laxanles? Er wordt ons gevraagd naar den aard van categut, bestemd voor heelkundig gebruik.