-1 deel chinidine eischt bij 18° C ongeveer 74,5 deelen. 1 „ cinchonine „ „ 18® C „ 2062 „ waaruit blijkt dat alleen bij de chinine de oplosbaarheid van drooge en versch geprecipiteerde veel verschilt. Eene dergelijke proef als die van Li eb ig, maar met hydras natricus in plaats van ammoniak en in andere hoeveelheden opgegeven door Stoddart in het pharmaceutical journal and transactions Vol. v i pag. 241 gaf geene bevredigende resultaten. Wat betreft de onderkenning van de chinidine in het chininezout door het ontstaan van de moeielijfc oplosbare hydrojodas chinieus meldt van der Burg in zijn boven aangehaald werk ons belangrijke bijzonderheden. Volgens hem schudt men het zout met koud water, filtreert en voegt bij het heldere vocht eene oplossing van jodetum kalicum, waardoor de vloeistof opaliseert. Zwavelzure chinine door mij op deze wijze bij 15# behandeld, bleef volkomen helder. Kerner zegt hiervan, „dat de grens van oplosbaarheid van hydrojodas en sulphas chinieus elkander zoo nabij komen, dat het mogelijk is, dat zelfs de koud verzadigde waterige sulphaatoplossing van eene volkomen zuivere chinine door jodkalium-oplossing zwak troebel wordt, als deze laatste een weinig te geconcentreerd is , of dat de eene oplossing eene lagere temperatuur heeft dan de andere. Ook dient men jodkalium te gebruiken die geen carbonas of hydras kalicus bevat.” Bevat de zwavelzure chinine cinchonine dan wordt de vloeistof door jodetum kalicum aanvankelijk wit, troebel en na eenigen tijd verkrijgt men een overvloedig, kleurloos, kristallijn precipitaat. Is er echter in het zout zwavelzure chinidine aanwezig, dan ontstaat er door jodkalium bijna onmiddelijJe een kristallijn precipitaat. Hieruit volgt dat een precipitaat, dat in eene koud bereidde oplossing van zwavelzure chinine na korteren of langeren tijd ontstaat, zoowel chinidine als cinchonine kan bevatten. In hetzelfde stuk van Stoddart hierboven aangehaald

373