van den handel , zooals men die in het dagelijksche verkeer gewoon is te bezigen, gebruikt. De bepaling van de sterkte van den azijn geschiedde met den bekenden acetometer van 011 o. De versche azijn tekende 3,5 pet. azijnzuurgehalte. In 500 c. c. van dezen azijn werd een stuk rauw rundvleesch van 97 grm. gewicht gelegd, en de flesch waarin dit bewaard werd, met goed ingeslepen glazen stop gesloten. Na verloop van 5 dagen bleek het , dat het vieesch 56 pet. aan gewicht had toegenomen , en de azijn eene vermindering van 1,8 pet. azijnzuurgehalte had ondergaan, zoodat alzoo de azijn gedurende deze 5 dagen bijna de helft van zijn azijnzuur aan het vieesch had afgestaan. De azijn die van het vieesch was afgegoten, werd ter bepaling van vast Overschot gefiltreerd, daar er mechanisch losgemaakte Vleeschvezels in zweefden. De azijn werd nu op een waterbad bij 100° C. in eene afgewogen schaal verdampt; het bruin gekleurd restant, dat eene aangename bouillonsmaak bezat, bedroeg 1,7 pet. De versche azijn op dezelfde wijze tot droog verdampt, liet 0,3 pet. vast overschot terug. Hieruit ziet men, dat de uitlooging van het vieesch door middel van azijn binnen weinige dagen niet onbeduidend is , daar het gehalte aan vast overschot inden azijn door het inleggen van het vieesch bijna met een zesde (0,3 : 1,7) vermeerderd werd. De bepaling van de hoeveelheid stikstof in het verdampte overschot van de versche en van den met vieesch in aanraking geweest zijnden azijn, geschiedde op de bekende wijze, door verbranding met natronkalk en opvanging der verhrandingsproducten in getitreerd zwavelzuur. De vermenging der natronkalk met het verdampte overschot, dat zeer hygroscopisch is levert eenige moeielijkheden. Het gelukt door sterk drogen en aanwending van nog zeer warme natronkalk , een voldoend en gelijkmatig mengsel te bekomen. Het stikstofgehalte van het overschot der verdamping van dén Verscheu azijn bedroeg gemiddeld 2,2 pet.; het over-

370