wordt. Men kan aaunemen dat de zelfstandigheid der peren-coucrementen verder inde natuur \ erbreid is; en als zeker stellen, dat de steenachtige vruchthulsels der Drupaceën in scheikundigen zin identisch zijn met de steenen der peren, waarvoor do gelijke wijze van vorming spreekt. Het is te vermoeden dat alle houtachtige verdikkingslagen der plantencellen verbindingen zijn van hooger moleculair gewicht, zooals tot nog toe bij het primaire cel-membraan wordt aangenomen, en wellicht tevens voor een deel identisch zijn met de steenachtige verhardingen der peren. Om de identiteit der vruchtsteenen der Drupaceën met de substantie der peren-concrementen te bewijzen, werden voorloopig splitsingproeven met pruimenpitten genomen-Deze lieten zich eveneens splitsen met zoutzuur en leverden druivensuiker, hoewel niet zoo gemakkelijk als de peren-concrementen. Blijkbaar is de verbinding H2o 08 in zeer harde steenen der Drupaceën inniger verbonden met ~13 HlO e»g dan bij de peren-concrementen, en is daarom de splitsing niet zoo gemakkelijk. Do gesplitste zelfstandigheid laat bij koken met verdund salpeterzuur eveneens cellulose terug- Osydeert men de oorspronkelijke pruimensteeneu met verdund salpeterzuur, zoo blijft eene hoeveelheid cellulose terug, die overeenkomt met de formule C3* Hso w,6. De schrijver noemt deze verbinding glycodrupose, ter herinnering aan haar algemeen voorkomen en do verbinding ~ 3 Hao drupose. Voor het ontstaan der glycodrupose inde pere» laat zich de volgende hypothese stellen. Een molecule zetmeel of gom der cel sapbolletjes gaat over in primitive celzelf' standigheid, terwijl een ander molecule gedesoxydeerd wordt en zich met de cellulose tot drupose vereeuigt. Aan deö anderen kant treden uit twee moleculen zetmeel of gom» twee moleculen water uit, en ontstaat er door eenvoudige vereeniging van het overschot met de drupose de glycodrupose. Het is buiteu twijfel dat de glucodrupose ontstaau is uit

308