dige van den aardbol en de samenstellende materialen van zijn korst vervat. Neemt men volgens eene hypothese, onlangs weder door Daubree in herinnering gebracht, aan, dat de massa der aarde inwendig vrije alealische metalen bevat, zoo leidt deze hypothese, gevoegd bij de proeven door den schrijver inden laatsten tijd over dat onderwerp bekend gemaakt, bijna noodwendig er toe, om de vorming der carbureta hydrogenii daaraan toe te schrijven. Het koolzuur, namelijk , dat overal inden aardkorst is doorgedrongen , zal, bij eene hooge temperatuur met de metalen der alcaliƫn in aanraking komen en acetylureta vormen, overeenkomstig de proeven van den schrijver. Deze zelfde acetylureta zullen ook nog ontstaan uit het contact der aardachtige carbonaten met de alealische metalen, zelfs onder de donker roode gloeihitte, Deze alealische acetylureta, eenmaal gevormd zijnde, zullen de werking van den waterdamp kunnen ondervinden. hieruit zou het vrije acetylen ontstaan, wanneer de producten onmiddellijk onttrokken waren aan den invloed der warmte en van het waterstofgas (1) en de andere lichamen, die tevens aanwezig zijn. Maar het acetylen zal onder deze verschillende voorwaarden niet kunnen bestaan, zoo als door vroegere experimenten door den schrijver is aangetoond. In zijn plaats zal men bekomen , hetzij producten zijner condensatie, namelijk bitumen en teer, hetzij producten van de reactie van het hydrogenium op deze reeds gecondenseerde lichamen, namelijk meer waterstof bevattende carbureta. Er is hier eene bijna onbegrensde verscheidenheid inde reactie mogelijk, naar gelang der temperatuur en de aanwezige lichamen is. Men kan alzoo de vorming van al de natuurlijke carbureta op zuiver mineralogische wijze verklaren. Bovendien zou (1) Op het zelfde tijdstip ontstaan door de werking van het water op de vrije metalen.
302