poeder gebracht met de honig vermengd, waardoor deze eene donkerbruine kleur verkreeg. Een oogenblik later goot hij er eenige droppels vaneen zuur bij, waarvan hij zich ook afzonderlijk reeds bediend had, zonder dat hij toen eenige verandering inde suikerachtige zelfstandigheid kon waarnemen en welks naam hij later vergeten had. Nu echter gebeurde er geheel iets anders, het bruinachtige vocht werd troebel en nevelig. Langzamerhand ontstond er op de oppervlakte eene afscheiding van eene vuil witte zelfstandigheid. Nadat het vocht bekoeld was, werd deze witte stof er afgeschuimd en bespeurde hij dat deze bestond uit eeue waschachtige zelfstandigheid , welke volkomen overeenkwam met het wasch door de bijen gevormd, voor dat dit met de eigenaardige kleurstof bedeeld en met de propolis vermengd was. Het overgebleven water had zijne vroegere densiteit verloren ; dit was troebel en bezat een sterke en onaangename reuk. Hieruit bleek dat de ontleding volkomen was geweest en dat het hem gelukt was het werk der bijen na te bootsen. Het op deze wijze daargesteld wasch was vuil wit van kleur en ondoorschijnend en bleek overeen te komen met het wasch dat door de bijen nog niet nader verwerkt was. Door omstandigheden geraakte deze proefneming in vergetelheid en was het hem, zegt hij, na verloop van eenige jaren, dat hij deze proefnemingen weder wilde hervatten, zelfs onmogelijk zich den naam te herinneren van het zuur dat hij in vereeniging met de roode Amerikaansche potasch voor dit doel gebezigd had en dat hem toen zulk een voldoende uitslag had opgeleverd. De schrijver echter beweert het vraagstuk van de transformatie van honig en wasch te hebben opgelost en vestigt de aandacht bij vernieuwing op dit feit, ten einde anderen uitte noodigen zijne proeven op te vatten en tot volkomenheid te brengen, waartoe hem de gelegenheid schijnt te ontbreken. (Les MondeĀ».)
268