stroo van haar verblijf te steken, aan welks ingang zij met een dreigend voorkomen zich beweegt. Zulks nu is niet meer het geval als het blaasje niet meer dan eene geringe hoeveelheid venijn of wel ineen meer verdunden staat bevat. Zulks nu schijnt wel een bewijs te zijn , dat dit zuur, welker samenstelling men nog niet gedacht heeft te onderzoeken , een groote rol speelt inde transformatie van de suikerachtige stof in waseb. Overtuigd dat zulks het geval zou zijn, heeft de schrijver getracht deze methode door de natuur gebruikt om deze verandering te bewerken , na te volgen. Maar hierbij ontstond de vraag of het alleen voldoende was zich van het zuur meester te maken, of wel of dit niet noodzakehjk zou zijn voor de vorming van het wasch. Ten einde nu deze quaestie op te lossen, was het inde eerste plaats noodig zooveel mogelijk de bewerkingen der natuur na te bootsen; men moest namelijk de suikerachtige stof inden vloeibaren staat aanwenden, zoo als het bloemensap is, op het oogenblik dat de bijen dit verzamelen en dit op den warmtegraad houden, welke deze insecten behoeven om de verandering van honig in wasch te bewerken. De schrijver nam alzoo 100 grammen gemeene honig, waarbij hij eene genoegzame hoeveelheid lauw water voegde om ze voldoende vloeibaar te maken. Deze oplossing bracht hij op een waterbad op 37° C. en onderhield deze temperatuur zoo lang de proeven duurden. Talrijk waren de zelfstandigheden die hij achtereenvolgend beproefde, nu eens uitgaande van het beginsel van neutralisatie van het zuur, dan weder van het tegenovergesteld beginsel. Yruchteloos beproefde hij al de hem bekende reactiven; het eenige uitwerksel dat zij te weeg brachten op het zoete vocht was, dat dit meer of minder troebel en gekleurd werd. Tot hiertoe bad hij deze zelfstandigheden alleen afzonderlijk aangewend, waarna hij beproefde om het mengsel van een zuur en een alcali te gebruiken. 5 centigrammen roode Amerikaansche potasch werden tot
267