singen in 4 gelijke buisjes doet, deze dicht blaast en ze te samen ineen waterbad plaatst, dat men langzamerhand aan de kook brengt, zoo zal men de drie eerste oplossingen op verschillende oogenblikken zien ontkleuren, naar volgorde hunner mindere concentratie, namelijk, dat de minst geconcentreerde het eerst zal ontkleurd worden, en zoo vervolgens» terwijl de 4e in ’t geheel niet zal ontkleurd worden , zelfs niet, nadat het water van het waterbad gedurende langen tijd aan het koken is gehouden. Uit deze proef kan men besluiten, dat de minst gekleurde oplossing het eerst ontkleurd wordt, omdat de moleculen iodium en stijfsel meer vrijheid en ruimte hebben, om zich van elkander af te zonderen dan de moleculen der oplossingen uo. 2 en 3 en dat de ontkleuring niet plaats kan hebben inde buis no. 4 uit getrek aan genoegzame ruimte om de moleculen van de andere te kunnen afzonderen en ver* wijderd te houden, evenmin als de decompositie van de bicarbonas natricus door warmte zou plaats hebben, als dit zout geheel en al het vat waarin het verwarmd was , vervulde. De schrijver resumeert zijn gevoelen aldus : 1. Er bestaat bij de koude geen kleurloos iodetum amyli-2. Het onoplosbaar iodetum amyli kan beschouwd wor* den als een lak. 3. Met het oplosbaar iodetum amyli kan dit niet op dezelfde wijze geschieden. 4. Op eene genoegzaam verhoogde maar afwisselende temperatuur, wordt de oplossing van iodetum amyli naar de densiteit der oplossing ontleed, hare elementen worden gescheiden en hare blauwe kleur verdwijnt: een gedeelte van het iodium vervluchtigt, een ander wordt verandert te acidum hydriodicum, een derde gedeelte blijft bij de stijfsel-Naarmate de temperatuur daalt, naderen de moleculen van het iodium en de stijfsel elkander, en zich op nieuw vet' bindende, brengen zij de blauwe kleur, doch een weinig flauwer, weder te voorschijn. 5. Het verdwijnen en terugkeeren der kleur zouden tol* in het oneindige kunnen voortgebracht worden onder den

232