Over de oorzaken der verdikking van den Copaivabalsem door kalk en magnesia; door Z. Roussin.

De schrijver heeft de voorwaarden bepaald, waarbij eene verdikking van den Copaivabalsem door kalk of magnesia plaats heeft al of niet en trekt uit zijne proeven het volgende besluit: Om de vereeniging van den Copaivabalsem met de metaaloxyden, bepaaldelijk met de kalk en de magnesia te doen plaats grijpen , is de aanwezigheid van water noodig. Wanneer de balsem en de magnesia watervrij zijn, zoo volgt ®r geen verdikking; doch wanneer beiden of een van beiden de vereischte hoeveelheid water bevat, zoo geschiedt deze verdikking volkomen, en bij onvoldoend watergehalte is zij onvolkomen. De afwijkende verhouding van vele balsemsoorten tot een en dezelfde magnesia en meerder soorten van magnesia tot een en denzelfden balsem wordt daardoor begrijpelijk. Oorspronkelijk watervrije balsem verdikt slechts met zoodanige magnesia, welke gedurende een geruimen tijd in niet goed gesloten vaatwerk is bewaard geweest, doch deze verdikking heeft in het geheel geen plaats bij vermenging met verseb gegloeide magnesia. Bevat de balsem slechts weinig water zoo vormt hij met watervrije magnesia slechts een brij , en eerst wanneer de magnesia weder water heeft opgenomen eene vaste massa. Balsem die oorspronkelijk waterhoudend is, wordt met gebrande magnesia dik, wanneer deze namelijk niet reeds te veel koolzuur tot zich getrokken heeft. Uiteen practisch standpunt beschouwd is het doelmatig de Copaivabalsem met y2O van zijn gewicht water te schudden, daarna in eene matig warme plaats het overvloedige water goed te laten afzonderen, af te gieten en in dezen toestand te gebruiken. Een zoodanig waterhoudenden balsem levert met i'jg magnesia binnen 1 a 2 dagen de beste pillenmasaa. (Wittstein’s Vierteljdhra». 1886, j>. 216.)

219