ie Wcenen, heeft onlangs cene opinie daaromtrent bekend geinaakt, welke groote toenadering tot de bovenvermelde '’ertoont, zonder dat zij echter nog zoo ver gaat. Voor deze geleerde bestaat er geen do minste t.vijfel voor bestaan van eeue groote versehuivingsl.jn, welke Gallieiö m eeno scbuiusche richting doorloopt en welke een doorioebt verschaft heeft aan deze uitvloeiingen. Alleenlijk ge» *°°ft hij, dat deze uitvloeiingen afkomstig zijn van de steenkolenlaag welke men nabij Krakau exploiteert en die zich °P groote diepten onder de ivarpatheu schijnt te verlengen. Uien zou mogelijk nog een stap verder kunnen gaan en Zeggen dat er vroeger plaats gehad hebben en nog dagelijks '■'itumineuse uitvloeiingen geschieden, welke uit liet iuwendlgo der aarde komen, even als er trachytische, metaalvoedde en andere erupties zijn waargenomen. Het schijnt "aarschijnlijk te ztu dut de hydrocurburela uitvloeiien in t*eQ vorm van gas. Men weet ten minsten, dat het bij boringen welke in Amerika door diegenen ondernomen "orden die naar petroleum zoeken, gebeurd is, dat do boor "adat dc opwellende oliestraal was uitgeput, doorgedrongen 18 inde diepste holten, waaruit niet dun koolwaterstofgassen mUsnapten. Volgens deze gegevens zou alzoo het verschijnsel Van het ontslaan der minerale oliën ceuc tamelijk eenvoudige Uitlegging gedongen. De gassen, gedeeltelijk door samendrukken vloeibaar gehaakt, verhellen zich alsdan door de boveugeplaatste rotsen e" vullen alzoo de onderaardsche caviieiten, die men voornamelijk inde kaiklagen aautrelt. Wanneer de/e rotsen bisteen en of laagvormige beddingen zijn, komt daarenboven capillariteil de drukking te hulp, zeodra de kiovuigsvlakopgericht zijn, zoo als dit ia GalJieió plaats vindt, öl"!<ar de aard.ageu in verschillende richtingen en bij herzag verplaatst zijn. landelijk zou d>.ze theorie wellicht zekere bijzonderheden is"gaande de vorming der stcenkolculageu daardoor kunnen 'atkiaitn dut de vloeibare hjdrocarbureta door de bossthen voorwereld heen zich hebben uitgestort. Ho zand- en

167