werden zoo dikwijls in kokenden alcohol opgelost, tot dat de alcoholische moederloog slechts nog flauw stroogeel was, en de kristallen tusschen filtreerpapier gedroogd niets harsig-olieachtigs meer daaraan afgaven. De aldus bekomen kristallen bestonden uit lichtgele, metaalglinsterende tafeltjes, die onder het microscoop beschouwd tot het rhombisehe systheem schenen te behooren. Bij verwarming in eene droge glazen buis vervluchtigden zij zonder kolig overschot achter te laten en iriseerden zeer schoon. De reuk van het geheel zuivere praeparaat is slechts zwak, naar iodoform zwemende. De kristallen zijn niet in water en in konden alcohol slechts een spoor oplosbaar, doch gemakkelijker in aether, (1 deel in 216 deelen). Het beste oplosmiddel is sterke kokende alcohol. In alcohol van 94 pCt. werd 1 deel in 142,5 deelen opgelost. Bij bekoeling werden echter de kristallen bijna volkomen weder uitgeseheiden. Deze eigenschappen komen volmaakt overeen met die van Erd ma n n’s chloranil (Erdm, Journ. 22 . 280) en van v. Gorup-Besanez’ hexachlorxylon (Ann. der Chem. 86, 238.) Sterk zoutzuur, alsmede salpeterzuur werkten niet op het door den schrijver daargestelde lichaam, het laatste zuur zelfs niet bij koken , in welke verhouding het met chloranil en hexachlorxylon overeenstemt. Sterk zwavelzuur bewerkte in de koude ook geen verandering, wel had er eene ontleding plaats bij verwarming. Hexachlorxylon moet reeds inde koude ontleed worden, doch chloranil niet. Bij oplossing der kristallen in matig verdunde bijtende potaschloog onder zachte verwarming, ontstonden na de bekoeling schooue, bruinachtig purperroode zeer glinsterende *uilvorraige kristallen, die wei gemakfcehjk in zuiver, doch niet in alcalisch water oplosten. Werd bij de waterige oplossing der kristallen zoutzuur of zwavelzuur gevoegd, *oo ontstond na verloop van eenige uren een praecipitaat van geelroode schubjes, die na droging er uitzagen als een 'Oenierood poeder. Al de physische en chemische eigenschappen van het

115