en de ehlorophyl, door hare oplosbaarheid in koud water en door hare reactien op metaalzouten. Door dezen, alsmede door de kleuring met iodium onderscheidt de looistof zich van de gluten. In het algemeen is de looistof kleurloos (leucotannin), somtijds als de ehlorophyl gekleurd (chlorotannin), zeldzamer geel {xanthotannin der Berberideae, van Salix dapJmoïdes, Phylloclad'Us'jt meermalen rood (erythrotannin bij Cornus, Hammam enz.) De xanthotannin van de Salix daplnoïdes praecipiteert de 'Jzerzout.cn groen ; de leucotannin van Salix cinerea. S. alba eaz. donkerblauw. Maarde groene basten van Fagus, Frazinus en Pirus kleuren de oplossingen der ijzerzouten groen, Inden winter bevat de bast van de meeste houtsoorten bolletjes looistof in eene amorphe glasachtige zelfstandigheid (Quercus, Populus),• somtijds bespeurt men te gelijkertijd zoo-wel de granuleuse als amorphe toestand der looistof met al bunne overgangen (Cerastts, Alnus). Al de houtsoorten, welke door den schrijver zijn onderzocht geworden , bleken looistof te bevatten. Het beginsel bevindt zich bij voorkeur in het celweefsel van de groene bast; vandaar gaat het aan de eene zijde inde celletjes van de kurklaag en zelfs van de epidermis (Dammara), en aan den anderen kant in het weefsel der mergstralen en in bet merg. In het hout is de looistof niet alleen inde mergstralen, ook inde vezels vervat. De bladen en sommige duchten (Quercus) zijn rijk aan looistof. (&c. botanique en Journal do Pharmacologie, Janvier 1866.) Phosphorgehalte van luciferskoppen, De heeren F. J. Swartheut en dr. J. W. Gunning te Amsterdam hebben in het Ned. Tijdschrift voor Geneesl'ündigen > 1866, I'ebr., p. 66, een scheikundig onderzoek ekend gemaakt omtrent het phosphorgehalte van lucifers°Ppen, naar aanleiding vaneen gerechtelijk onderzoek om-

87