Over de zoogenaamde alkalische phénaten; door dr. Quesn e v i 11 e.
Calvert heeft in het Journal de la Societé chitnique de Londre eenige proeven bekend gemaakt, die hij genomen heeft met het oogmerk om te weten, of het acidum phénicum (hydraat van phenyl, phenol, phénylalkohol, acidum carbolicum) als een zuur, een alkohol of als een met glycerin overeenkomstig ligehaam moest beschouwd werden Hij bracht gegradueerde werktuigen trapsgewijze klimmende hoeveelheden phénylalkohol (acidum phénicum) in aanraking met hoe langer zoo sterker oplossingen van potasch en nam daarbij waar, dat de hoeveelheid der opgeloste stof, die altijd zeer gering was, in geen geval evenredig was aan de concentratie van het alkalische vocht, hetgeen echter plaats had moeten hebben indien de phénylalkohol inderdaad de rol vaneen zuur vervulde. Eveneens onderwierp Calvert een mengsel van phénylalkohol met eene alkalische loog aan de destillatie en zag toen dat 98 pCt. van de vloeistof inden ontvanger óverkwamen; er bleven slechts 2 pCt. inde retort terug, welk restant in harsachtige stoffen veranderd was. Volgens de leerboeken der scheikunde verkrijgt men het acidum phénicum of carbolicum door de steenkoololie, welke tusschen 150 en 200° C. verzameld zijn, door eene geconcentreerde potaschoplossing te behandelen, en de kristallyne massa die alsdan ontstaat, welke phénas kalicus is, te verzamelen. Calvert herhaalde de proef met zuiver phénylhydraat en verkreeg eveneens eene kristallyne massa, maar welke, door drukking van het mechanisch ingesloten alkali bevrijd zijnde, bleek te bestaan uit kristallen van zeer zuiver phénylhydraat, welke slechts een spoor van potasch bevatteden. Het acidum phénicum absorbeert met kracht ammoniagas, maar er ontstaat geenerlei verbinding, en eene eenvoudige verwarming is voldoende om de ammoniak te zien vervluchtigen.
380