kleur dan het waterige extract van dezelfde soort, bevatte zeer vele grootere en kleinere oliedroppeltjes, smaakte eerst eenigzins olieachtig, daarna intensief bitter, vertoonde geene kristallen.

Het alcoholisch extract der binnenste schilfers van dezelfde Scilla bezat eene lichtere roodbruine kleur dan het vorige extract, rook even als extr. Graminis, smaakte eerst zoetachtig, later bitter en bevatte zeer vele groote kristallen, van den vorm van suikerkristallen en waren zeer oplosbaar in water. Met al deze zelfstandigheden werden nu proeven op konijnen genomen, waartoe wy om de uitvoerigheid naar het oorspronkelijke moeteu verwijzen, terwijl het eindbesluit dat de schrijver uit zijne onderzoekingen trekt, is als volgt: 1. Scilla maritima L. levert zoo wel de roode als de witte Scilla van den handel. Beiden moeten gehouden worden voor de bolvormige middenstokken van variƫteiten dezer plantenspecies, terwijl Ten ore derzelver kenmerken het best uiteen gezet heeft. 2. De binnenste schilfers der versche roode zeeajuin leveren niet de gedroogde witte Scilla des handels. Deze laatste wordt steeds uit de versche witte Scilla bekomen. 3. De versche Scilla bezit geen vlugtig scherp beginsel, dat de oogen doet tranen en niesen verwekt en op de huid jeuken en blaasjes en hevig branden veroorzaakt; deze laatste werking op de huid is toe te schrijven aan de harde, zoo overvloedig inde zeeajuin voorkomende kristalnaalden met hunne naaldfijne uiteinden. 4. Deze kristalnaalden bestaan noch uit tartras, noch citras, noch carbonas, noch phosphas calcieus, maar uit oxalas calcieus. 5. De buitenste parenchym bevattende schilfers der zeeajuin bevatten veel meer werkzame beginsels dan de binnenste. Geheel werkeloos zijnde binnenste, onmiddellijk rondom het middenzuiltje gelegen schilfers. 6. De roode Scilla bevat meer werkzame bestanddeelen dan de witte en verdient alzoo de voorkeur boven deze laatste.

313