Paneratium maritimum veel kleiner is en niet het eigenaardig jeuken en branden der huid veroorzaakt.
In Oostenrijk is de versche zeeajuin in gebruik en moe' ten daaruit al de praeparaten bereid worden. De phanuacopoea verklaart zich voor geene bepaalde kleur der bollen en evenmin bepaalt zij de kleur die de gedroogde Scilla be* zitten moet. Alzoo kunnen (zegt de schrijver,) bij ons de apothekers zoowel de roode als de witte zeeajuin, zoowel in verschel* als in gedroogden staat in voorraad houden en afleveren. (1) Intusschen zullen wij verder zien, dat het volstrekt niet onverschillig is of men de eene of de andere soort gebruikt en dat het daarom de pligt is van hem die eene pharnia' copoea daarstelt, te bepalen, welke soort van zeeajuin me*1 gebruiken moet. De versche Scilla der droogisten is de roode, en slechts zeer zelden komt daaronder eene witte voor. De schrijver vond onder 2 centenaars versche zeeajuinbollen slechts ééne kleine witte bol, wegende ongeveer 12 looden, welk® overigens wat textuur en bestanddeelen betreft de kernnet' ken der roode bezat, hoewel er minder werkzame bestand' deelen in waren. De droogisten in Duitschlaud leveren wel eene roode en eene witte gedroogde Scilla, maar slechts de laatste verdient dezen naam, want de zoogenaamde roode is niets anders dan eene vuilwitte en bezit geene cellen met roode kleurstof gevuld, zoodat men met grond zeggen kan, dat de Duitsche gedroogde Scilla wit is. De praeparaten der Scilla worden alzoo inde Duitsche apotbeken faktisch uit de versche roode Scilla bereid, terwijl het poeder der Scilla van de witte gemaakt wordt; zoodat alzoo beide de soorten aldaar gebruikt worden. (1) Ook de pharmacopoea Neerlandica maakt geen verschil tnsschea d6 roode of de witte zeeajuin, daar zij de bol beschrijft als bestaande «*• bruin~roode of witte rokken, voorzien vaneen wit of bruin of rood slij' mig vocht; terwijl van de gedroogde gezegd wordt, dat zij is grijs gedachtig of rood~lruin van klenr. (P. J. H.)
300