den, door eene moleculaire groepering, welke niet zonder overeenkomst is met de kristallisatie. (Journal de I‘harma.de et de Ghimie, 1865, Juin, p, 407.) Over de opiumcultuur in Opper-Egypte; door Gastinel.
Men weet dat het opium in Opper-Egypte, onder den naam van Opium Ihelaicum bereid, eertijds zeer gezocht was en tegenwoordig in lang niet meer dezelfde handelswaarde bezit als het opium van Smyrna of Constantinopel en zelfs als dat, wat in Erankrijk wordt gekweekt; ten gevolge van de bemoeijingen van Aubergier. De mindere deugdzaamheid van het opium van Egypte is niet toe te schrijven aan de variëteit der Papaver waarvan het afkomstig is, maar wel aan oorzaken, waarvan de producteurs zich geen rekenschap genoeg geven. Zoo maken, inde eerste plaats de overstroomingen die zich te menigvuldig herhalen, het sap der plant te wateraehtig en bijgevolg hunne geneeskrachtige beginselen te veel verdund. Eveneens veroorzaken de te vroegtijdig gemaakte insnijdingen inde onrijpe doosvruchten, met het doel een overvloediger product te bekomen, eene andere oorzaak, waardoor de natuurlijke verwerking van het plantensap onvolledig is. Het opium dat onder deze voorwaarden verkregen wordt bevat niet meer dan 3 a 4 pCt. morphine, waarbij het dan nog bevrijd moet blijven van vervalsching, hetwelk veelal niet het geval is. De schrijver ambtshalve als inspecteur van de Egyptische regering verpligt om de verschillende opiumsoorten vóór hunne toelating inde pharmacie te titreren, overtuigde zich door talrijke proeven, dat de meeste opium uit Opper-Egypte aangebragt of geen, of zoo geringe hoeveelheid morphine bevatte, dat het onmogelijk tot geneeskundig gebruik kon toegelaten worden. In het gebrek dat daardoor voor den dienst ontstond, was hij dikwijls verpligt uit
236