Goëmine, onzijdige zelfstandigheid uit de Fucus crispus (Goëmon); door Ch. Blondeau.

Nadat de I'ucus crispus gedurende eenige uren met ge* destilleerd water gekookt is, wordt eene mucilagineuse zelf' standigheid verkregen, welke volkomen in water oplost en welke door alcohol gepraecipiteerd wordt. Deze gepraecipi" teerde stof werd weder in water opgelost en op een waterbad uitgedampt, waarna men dunne, doorschijnende, veerkrachtige platen verkreeg even als vischlijm en die, even als deze, in aanraking met koud water opzwollen en week werden. De G-oëmine is onzijdig voor reageerpapier, reuk en smaakloos. In aanraking met zoutzuur lost zij er na eenigen tijd in op, met behulp van warmte geschiedt dit spoediger-Zwavelzuur lost ze eveneens op, maar verkoolt ze. Salpeterzuur tast ze sterk aan , vooral bij verhooging der temperatuur. Er ontwikkelen roode dampen en men vindt in het vocht een mengsel van aeidum oxalhydricum en acidum osalicum. Koningswater tast de goëmine hevig aan, en het product dezer werking, verdund met water en vermengd met chloretum baryticum geeft een praecipitaat van sulphas baryticus , ten bewijze dat deze zelfstandigheid zwavel bevat. In aanraking met eene oplossing van potassa, lost de goëmine volkomen op in het alkalische vocht en deze oplossing met het vocht van Erömherz behandeld veranderd in gelei. De zelfstandigheid uit den Eucus crispus, waar uit deze bijna geheel en al bestaat, oplosbaar in zoutzuur, salpeterzuur en potasch, verschilt volkomen van de celluleuse zelfstandigheden, welke inde zamenstelling der plantaardige stoffen komen , want deze zijn geheel oplosbaar in deze agentia.

228