Over het reducerend vermogen van het zink bij aanwezigheid vaneen vrij alkali; door Dr. H. Voh 1.

Wanneer men metallisch zink met bijtende potasch- of sodaloog bijeen brengt, zoo wordt het metaal bij de gewone temperatuur met kleine gasbellen overdekt. Dit gas is zuiver waterstofgas. Wanneer de loog een S. Gr. van 1,2 tot 1,3 bezit, zoo ontwikkelt het zink bij verwarming er mede onder opbruisschen een stroom van waterstofgas en de vloeistof bevat dan ziukoxyd opgolost. De oxydatie van het zink heeft plaats gevonden ten kosten van de zuurstof des waters, waarbij de waterstof zich als gas ontwikkelde. Het cadmium, dat in eigenschappen dikwijls zoo nabij het zink komt, ontleedt het water niet bij aanwezigheid van vrije alkaliën, doch wel het tin. Wordt het zink voor reservoirs gebruikt, b. v. in photogenfabrieken, tot bewaring van de gefabriceerde olie, zoo heeft men wel achtte geven op deze eigenschap. Zoo als bekend is moeten vele mineraaloliën (petroleum) nadat zij gereed zijn, nog vermengd worden met sterke loog, ten einde het mogelijk daarin nog aanwezige kreosotgehalte te verwijderen. Nu gebeurt het dikwijls, dat de loog niet geheel en al uit de olie verwijderd wordt en er nog een gering spoor van in gesuspendeerd blijft, als men ze m de reservoirs giet; het alkali grijpt dan het metaal aan, doorboort het en men loopt gevaar van verlies te lijden. Zulks is reeds meermalen voorgekomen en heeft men het veelal toegeschreven aan de slechte hoedanigheid van het gebruikte metaal. Het schijnt dat alle metalen, welker oxyde m bijtende alkaliën oplosbaar is dit vermogen bezitten, b. v. het aluminium. Wanneer men potasch of sodaloog met zmk verwarmt, tot dat er eene sterke gasontwikkeling is aangevangen , en men ze dan met soda- of potaschsalpeter vermengt, zoo

208