hinderen, zonder hare eigenschap om door iodium blaauw gekleurd te worden te verliezen.
Mo h r (1) heeft een stijfselpraeparaat voorgeslagen, dat in onveranderlijkheid niet behoeft achter te staan bij het praeparaat van &en 1 is en daarin bestaat, dat men eene door bezinking helder geworden oplossing van stijfselpap met een overvloed van keukenzoutoplossing vermengt, welk praeparaat zich, volgens de ondervinding van Vog e 1, onveranderd in gevoeligheid heeft doen kennen. Het is aan te raden scheikundig zuiver keukenzout te bezigen en de oplossing in kleine goed gesloten fleschjes verdeeld te bewaren. Wanneer men van deze stijfseloplossing gebruik wil maken om chlorium in papiersoorten op te sporen, zoo behoeft men ze slechts met een weinig iodkalium te vermengen. Ter vergelijking van den graad der gevoeligheid van drie der voorgeslagen stijfselpraeparaten ter aantooning van chlorium werden de volgende proeven genomen. Hiertoe dienden de volgende vloeistoffen: 1) Het reagens van Genlis, bereid door koking van 5 gram stijfsel met 20 gram chlorzink gedurende een uur met 100 c. e, water; na de bekoeling werden toegevoegd 2 gram iodzink en verdund tot 1 liter. 2) lodzinkstijfsel, bereid door oplossing van keukenzout in eene door bezinken helder geworden stijfseloplossing, bij welke vloeistof men 1 gram iodzink op l/2 dier gevoegd heeft. 3) lodkaliumstijfsel, bereid door koken van 3 gram aardappelstijfsel met 250 c. c. water, verdunning der bekoelde oplossing tot 500 c. c, onder toevoeging van 1 gram iodkalium en 1 gram carbonas natricus. Als voorwerp van reactie werd gebruikt eene oplossing van chlorkalk van bepaalde verdunning. Yan de chlorkalk welke 20 pCt. werkzaam chlorium bevatte werd 1 gram met water afgewreven en tot 1 liter ver(l) Morh’s Lehrbuch der Tritrimethode, 2 Aufl. S. 235.
201