aan verzwakking, behalve King die echter tot een geraamte was uitgeteerd, toen hij gevonden werd door hen die op hunne opsporing waren afgezonden.

Mogt er thans nog veel twijfel heerschen over de soort waartoe de Nardoo behoort, zoo staat toch het geslacht ontwijfelbaar vast; het is namelijk een Marcilea uit de orde der Martiileaceae, die door Berkeley in zijne Introduction io Cryptogamus Plants tusschen de Lycopodiaceën en Equisetaceën geplaatst is. Deze orde bevat tot nog toe vier geslachten met een vrij groot aantal soorten, alle waterplanten , die in dikwijls indroogende moerassen leven en zich overeen aanzienlijk deel van het gebied der beide halfronden uitstrekken. De lerlandsche flora bevat slechts een vertegenwoordiger daarvan , namelijk de Pilularia globulifera, eene eigenaardige kleine plant, die even als de Nardoo op den bodem van vochtige poelen voortkrnipt en daar hare pillenvórmige spoorhouders ontwikkelt. Dé Nardoo gelijkt op hét uiterlijk eenigzins op zekere Trifóliumsöörten, ten minsten wat de bladen betreft, waarbij nog de harde hoornaehtige sporenhouder door de overeenkomst met de peulen van bovengenoemde soorten eene verwisseling op het eerste gezicht ondersteunen. Bij het kièmen ontwikkelt de Nardoo lange wortelstokken welke vlak op de slijk uitliggen waaruit op zekere afstanden bladeren en sporenhouders naar boven en wortel vezels naar onder uitschieten. Wanneer de poelen uitdroogen, sterven de bladeren en de vruchten liggen dan vrij op dé oppervlakte, alwaar ze door de inboorlingen worden ingezamèld. Het geslacht Marsilea is eender hoogst georganiseerde uit de afdeeling der Cryptogamen, in zoo verre de prothallus met de sporula zamenloopt en geene afgescheiden uitbreiding vormt. Yerder ontwikkelt zich de wortel en het loof te gelijker tijd, even als bij zekere Monocotyledonen en zelfs bij sommige Dicotyledonen, zoo als bij voorbeeld de Nymphaeaceën. Hét invoiucrum van den spoorhouder vertoont als gemeta-

186