15 Jaargang. 6 April 1879. N". 49.
PHARMACEUTISCH WEEKBLAD
■VOOIB Yoor Apothekers en Apotheekhondende Geneeskundigen. Redacteur: R. J. OPWIJRDA, te Nijmegen.
Prijs per Jaargang, franco per post, ƒ 5,20. UITGEVER: X)e stukken, welke men wensckt opgenomen te zien, worden uiterlijk Advertentiën: van I—s regels ƒ 1,—, elke regel meer 20 Cts. en – 10 Cts. voor een N°. van het blad. D. B- CENTEN, Woensdag-morgen verwaebt bij den Redacteur. Een Abonnemenis-tarief is op aanvrage verkrijgbaar. AMSTERDAM- De Advertentie)! uiterlijk Vrijdag-avond bij den Uitgever.
Bij dit Blad behoort een Bijvoegsel. lededcelingen. Ingezonden stukken. De Minister van Oorlog heeft ter kennis gebracht van belanghebbenden, dat op 1 October dezes jaars, jongelieden zullen worden toegelaten om bij het garnizoenshospitaal te Amsterdam te worden opgeleid o. a. tot militair apotheker hier te lande. De aan te nemen jongelieden moeten op den dag der toelating den vollen leeftijd van 17 jaren hebben bereikt en niet ouder zijn dan 20 jaren. Zij moeten vrij zijn van lichaamsgebreken, die voor den militairen dienst ongeschikt maken. Ouders of voogden, die verlangen, dat hunne zonen of pupillen tot militair apotheker hier te lande worden opgeleid, moeten daartoe vóór 16 Juli e. k. een verzoek indienen aan den Minister van Oorlog. Het getal plaatsen voor militair apotheker hier te lande opengesteld bedraagt twee. OPLEIDING TOT APOTHEKERSBEDIENDE. Mijnheer de B.edacteur! In N°. 45 van uw geacht Weekblad komt een opstel voor over de opleiding tot apothekersbediende; in N°. 47 van genoemd Weekblad doet de heer Mebius uit Doetichem dienaangaande eene mededeeling, waaronder door u de volgende noot geplaatst is: //Het is mij eene groote voldoening, dat'mijn artikel //een bij mij gunstig bekend collega aangespoord heeft //om de bedoelde taak op zich te willen nemen en ik „ondersteun gaarne zijn aanbod.” Uit het daarvermelde moet men opmaken dat er in ons land geene gelegenheid hoegenaamd ook bestaat tot opleiding voor apothekersbediende. Uit verschillende mededeelingen in het door u geredigeerd wordend Weekblad blijkt echter het tegendeel en u kunt dus niet onbekend zijn met de inrichting, door het departement Amsterdam van de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Pharmacie in het leven geroepen tot opleiding van jongelingen voor apothekersleerling. Ook de reeds jaren bestaande gelegenheid daartoe voor meisjes aan de Industrieschool voor vrouwelijke jeugd der beide departementen van de Maatschappij tot Nut van het algemeen te Amsterdam is u bekend. Beide inrichtingen leverden een aanzienlijk getal apothekersbedienden (leerlingen). Het grootste deel der vrouwelijke adsistenten in apotheken werkzaam is op de Industrieschool gevormd, en de verzameling simplicia dier inrichting werden, zooals u bekend is, meermalen gebruikt tot het afnemen van het apothekers-examen te Amsterdam.
Mogelijk bestaan er in andere steden ook nog dergelijke inrichtingen, dit is mij echter onbekend. In uw opstel in N°. 45 van het Bharmaceutisch Weekblad //De opleiding tot apothekersbediende,” negeert gij de beide Amsterdamsche inrichtingen geheel en stelt de vraag //welke weg, om tot dit doel te geraken?” Vergun mij thans te vragen : wat is de reden dat n beide inrichtingen als het ware als niet bestaaande beschouwt ? Zijn wellicht door de verandering van den naam apothekersleerling in dien van apothekersbediende de beide inrichtingen onvoldoende geworden? Indien wijde eischen der oude wet en die der nieuwe wet met elkander vergelijken, dan geloof ik niet dat er veel verschil in het examen zal bestaan. De oude wet verlangde van den candidaat kennis van de beginselen der Latijnsche taal; de nieuwe wet spreekt slechts van bedrevenheid in het verstaan van recepten in het Latijn geschreven. Dit is zeker geene bezwarende verandering, de overige bepalingen zijn nagenoeg dezelfde gebleven en bij de nieuwe wet even elastiek als bij de oude Wet; alles hangt aldus in dezen van het inzicht der examencommissie af. En hoe is feitelijk de toestand, waarin thans de geëxamineerde apothekersleerling gewoonlijk werkzaam is; is dit veelal niet reeds zooals bij de nieuwe wet de bediende zijn zal P Mogen nu al de examina wat uitgebreider worden dan zij vroeger voor het leerling-apothekers-examen zijn geweest, hetgeen ik met u zeer wenschelijk acht, dan twijfel ik niet of beide inrichtingen zullen wel zorg dragen dat hare leerlingen voldoend onderwijs ontvangen en zullen haren eenmaal gevestigden naam in dezen niet prijs geven. Ten slotte nog een woord over de voorwaarden, waarop het onderwijs aan de genoemde inrichtingen gegeven wordt. Het onderwijs aan de inrichting van het Amsterdamsche departement der Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Pharmacie is voor den leerling geheel kosteloos. De apotheker, alwaar hij geplaatst en werkzaam is, draagt bij inde kosten van het onderwijs. Aan de Industrieschool voor vrouwelijke jeugd, alwaar thans 20 élèves zijn, wordt met inbegrip van de schrijfbehoeften ƒ 25.— ’sjaars vergoed, de cursus duurt twee jaar, dus in het geheel / 50. Behalve het pharmaceutisch onderwijs dat al het vereischt wordende omvat, worden bovendien herhalingslessen inde Nederlandsche taal, stel-, rekenkunde en boekhouden gegeven, terwijl tot het aanleeren van nuttige en fraaie hand-
werken ook nog eenige uren per week besteed worden. Ik geloof dus dat beide inrichtingen, die zooveel bijdragen om aan de apothekers voldoende hulp inde apotheek te verschaffen, toch wel eenige aanspraak op erkenning mogen maken. Amsterdam, Maart 1879. G. H. Hoorn. Het heeft nooit inde verste verte in mijne bedoeling gelegen, om eenige nuttige inrichting op pharmaceutisch gebied te negeeren en zeker niet waar het opleiding en onderwijs betreft. Meent men dat er verzuim gepleegd is, dan geschiedde dit geheel onwillekeurig en, indien het noodig geacht wordt, wil ik thans gaarne de aandacht vestigen op de inrichtingen tot opleiding te Amsterdam, die zeker aan de vereischten zullen voldoen, om tot toekomstige apothekers-bedienden op te leiden. Terwijl ik van de opleiding voor mannelijke adsistenten alles goed vertrouw, is mij de opleiding voor vrouwelijke adsistenten aan de Industrieschool persoonlijk als uitstekend bekend. Maar toen ik mijn artikel schreef, heb ik niet enkel Amsterdam maar het geheele land op het oog gehad. Ik veronderstelde en veronderstel nog, dat de Amsterdamsche inrichtingen hoofdzakelijk dienen voor personen, waarvan de ouders of betrekkingen te Amsterdam woonachtig zijn. Niet elkeen luiten Amsterdam komt het gelegen en ook niet elkeen is, gezind zich ter wille dier inrichtingen daarheen te begeven. Buiten Amsterdam zijn er nog zoovele plaatsen en apotheken, alwaar juist voor deze betrekking de vereischte opleiding verschaft kan worden. Mijn artikel was van algemeene strekking, zonder iets aan te wijzen of iets buiten te sluiten. Nu is het mij verklaarbaar, dat mijn geachte vriend Hoorn eene oratio pro domo houdt, maar niet dat hij aanstoot heeft kunnen nemen in mijne ondersteuning vaneen aanbod vaneen collega, die tijd en moeite aan de opleiding wil wijden en wien ik voor die taak berekend acht. Bedacteur. AAN DE APOTHEKERS-ADSISTENTEN IN NEDERLAND. Eenigen tijd geleden maakte ik per spoortrein oen reisje naar den Haag. In mijn waggon waren aankondigingen van Levensverzekenvg-Maatschappijev. opgehangen en naar aanleiding daarvan voerden een paar heeren een gesprek, waarvan de slotsom was, dat dergelijke Maatschappijen met een quasi-nuttig doel slechts werden opgericht om de Directeuren enz. aan baantjes te helpen en dat men, besparende en beleggende, die administratie-kosten zelf wel verdienen kou. Ik was van dit. gesprek de stomme toehoorder en dacht