was op te maken, dat deze boom een ouderdom van 6300 jaren moest bereikt hebben! (Flora 1864, No. 18,) Het experiment om de bloemen van Dictamms albus, door eene daarbij gehouden vlam te doen ontvlammen, zoo als zulks door de dochter van Linnaeus berigt werd, is, zoo dikwijls zij ook herhaald is geworden, steeds mislukt, weshalve men bijna tot het besluit was gekomen, dat deze waarneming als een zinbedrog moest worden aangemerkt. Onlangs echter heeft dr. ïïahn in het Jahresbericht des naturforschenden Vereins te Hannover, eene zeer eenvoudige verklaring van dit verschijnsel gegeven. Ook hem wilde aanvankelijk de proef niet gelukken. Toen hij echter inden droogen heeten zomer van 1857 met een licht toevallig zeer digt bij eene bijna uitgebloeide bloemstengel kwam, steeg er plotseling eene roodachtige, knetterende, sterk rookende vlam uit inde hoogte, welke eene zeer sterke specerijachtige reuk achterliet. De schrijver heeft sedert dikwijls deze proef herhaald en zelfs ia de laatste vochtige en koele zomers gelukte zij altijd, maar alleen bij uitgebloeide stengels. Hij geeft hiervan de volgende verklaring, Aan de stelen der bloemkelken, alsmede aan het bovenste gedeelte van den stengel zitten eene menigte kleine bminroodachtige klieren, waaruit eene aetherisehe olie wordt afgezonderd. Deze klieren zijn gedurende het opengaan der bloemen nog weinig ontwikkeld en worden kort nadat zij zijn uitgebloeid tot volkomen wasdom en verdroogen dan weder bij de verdere ontwikkeling der vrucht. Het welgelukken der proef hangt alzoo voornamelijk af van het kiezen van den juisten tijd. Het beste gelukt zij bij die stengels, welke bijna uitgebloeid zijn en alleen nog maar van boven enkele bloemen dragen. Komt men met een brandend ligchaam digt bij zoodanig eene stengel, zoo ontvlamt de vlugge olie, terwijl de vlam naar boven kronkelt tot aan de laatste klier inden top. De stengel zelve wordt niet aangestoken , dewijl de vlam bijna bliksemsnel daarlangs naar boven loopt. De reuk die daarbij ontwikkeld wordt komt overeen met dien van wierook, {Flora 1864, No. 16.)

352