eene plaat werpt, door welke kenmerken deze beide soorten blijkbaar identisch zijn.

Do verschillende handelsoorten der copal laten zich alzoo kortelijk op e volgende wijze indeelen: 1. Afrikaansche copal; hiertoe behoort die soort, welke op de Oostkust van Afrika en op Madagascar ingezameld en af* geleid wordt van Hymenaea verrucosa on Trachylobium Petersianum Elotsch en inden handel onder den naam van Copal van Zanzibar, Mozambique, Madagascar en verkeerdelijk, ook als „Oost-Indische” voorkomt. Vermoedelijk komt ook van hier de zoogenaamde West-Indische copal der pharmacognostische handboeken, welke zich even zoo verhoudt als die, welke door ~W orl ó c als „Benguela” is aangeduid; men geeft als stamplanten verschillende Hymenaea-soorten op, zelfs dezulken, welke in Brasilië de geringere, zachte auiméachtige soorten opleveren , hoewel waarschijnlijk zonder genoegzamen grond. De soorten welke van de Westkust van Afrika, van Siërra Leone, de Goudkust, de Slavenkust, Zuid-Guinea enz. worden uitgevoerd zijn gedeeltelijk afkomstig van Guibourtia copalifera Benn., eene Caesalpinea, alsmede van verwante species en van andere niet naauwkeurig bekende boomen; de hiertoe behoorende handelssoorten Vertoonen meestal eene kogelronde gedaante (Kiesel-copal), zijn aan de oppervlakte met eene witgeelachtige of roodachtige aardachtige korst bedekt, welke zich door afwasschen met loog of afschaving laat verwijderen. De kleur der stukken inwendig is zeer verschillend, van bleekgeelachtig tot donkerrood, deels doorzigtig glasachtig, deels troebel; na de afwassehing vertoonen de meer harde betere stukken, zoo als namelijk de roodachtige Angola-Copal, eene mot wratvormigo verhevenheden voorziene oppervlakte, zoo als de Zanzibar-Copal, hetgeen de afzonderlijke stukken een sagrijnachtig uiterlijk, het zoogenaamde ganzevel, verleent. De belangrijkste soorten der West-Afrikaansche copal zijn die van Siërra Leone, Angola, Sudan , Cowara, Gong o, enz. Daniël, die eenige jaren geleden (Pharm. Journ. 1857) eene op eigen aanschouwing op de plaats zelve gegronde beschrijving der West-

336