Deze oplossing stelt dan echter, als na lang bewaren weder ontleding plaats vondt, een rood bezinksel daar, dat alzoo ook meer kristalloïdisch hydraat bevat. Men neemt de genoemde verschijnselen ook waar, als men de azijnzure oplossing opkookt. In dit geval heeft overigens de afzondering moeijelijker en langzamer plaats , wanneer zij iets meer azijnzuur bevat, als ter vorming van het % azijnzure zout noodig is Komen nu bij de werking der warmte, nog licht en lucht te hulp, zoo als zulks dikwijls bij de bewaring des praeparaats voorkomt, zoo vertoonen zich uiterlijk niet alleen dezelfde verschijnselen , maar er komen ook nog andere bij. Eerst verdwijnt een gedeelte van het zuur en er worden geringe hoeveelheden vaneen azijnzuur ijzeroxydulzout gevormd, die zich als zwartachtige ligchamen onder het vergrootglas doen kennen. Onder den invloed des lichts ontstaat niet zelden het verschijnsel van het gelatiueren. In dit geval schijnt het ijzeroxyd zuurstof aan de elementaire bestanddeelen van het azijnzuur af te geven en op deze wijze een zuur te vormen, dat met ijzeroxyd eene basische gelatinerende verbinding vormt.
Stelt men eene verdunde % azijnzure ijzeroxyd-oplossing zoo lang aan de zon bloot tot zij volkomen ontleed is, en de boven het okergele bezinksel zich bevindende geleiachtige helder geelachtige vloeistof op glas verdampt is, zoo blijven kleurlooze kristallijne plaatjes over, die met bijtende ammonia bestreken bruinrood oxydhydraat afzonderen. De bezinksels tot welker ontstaan het licht medewerkt, zijn meer of minder okerkleurig en bevatten aan te toonen hoeveelheden ijzeroxydul. Het gelatineren heeft verder plaats, wanneer het praeparaat sterk met een overvloed van amorph ijzeroxydhydraat verzadigd is en dit dadelijk bij niet in beweging gebragte vloeistof plotseling inden metamorphischen en kristalloïdischen toestand overgaat. Uiterst geringe hoeveelheden dezer afzondering zijn dan voldoende, om het genoemde verschijnsel voort te brengen. Bij gedurig schudden en zacht verwarmen verdwijnt de
371