De verhitting geschiedde boven eene gaslamp tot dat het vocht zacht kookte, zoodat er geene te snelle destillatie ontstond.
De eerst overgekomen 40 C. C. destillaat werden met water verdund en zwavelwaterstof in gevoerd , eerst inde koude, en daarna bij 70° C. Er ontstond niet de geringste kleuring noch praecipitatie. Het destillaat was alzoo volkomen vrij van arsenicum. Een gelijk resultaat werd bij de tweede hoeveelheid van het destillaat (53 C. C.) verkregen. De derde hoeveelheid daarentegen (41 C. C.) bevatte het eerste spoor van arsenicum. De met water verdunde vloeistof nam bij behandeling met zwavelwaterstof eene geelachtige tint aan en na lang staan zonderde er zich een gering spoor van zwavelarsenik af. De vierde hoeveelheid van het destillaat bedroeg 57 C C. Zij werd met water verdund en met zwavelwaterstof behandeld. Reeds inde eerste minuut werd een weinig zwavelarsenik uitgescheiden, welks hoeveelheid langzamerhand nog een weinig vermeerderde. Uit deze proeven ziet men, dat uit eene vloeistof welke uiteen deel zoutzuur van gewone sterkte (1,12 sp. gew.) en 2 deelen water bestaat, ook bij langdurig koken geen arsenicum vervlugtigt, zelfs wanneer de oplossing eene groote hoeveelheid daarvan bevat, veronderstelt dat dit als arsenicumzuur voorhanden is. Eerst wanneer zoo veel verdund zuur overgedestilleerd is, dat het overblijvende uit circa gelijke deelen zoutzuur van 1,12 sp. gew. en water bestaat, ontwijken met zoutzuur sporen van arsenicum. Zorgt men alzoo bij de ontleding der organische zelfstandigheden door zoutzuur en chloras kalicus , dat het toegevoegde zoutzuur niet meer dan een derde van de geheele voorhanden vloeistof bedraagt, en dat bij langer voortgezette verhitting het verdampende water van tijd tot tijd wordt aangevuld, zoo kan men met volkomen zekerheid stellen, dat er bij deze bewerking geen arsenicum kan verloren gaan. Maarzelfs dan, wanneer er zoutzuur van de gewone sterkte,
120