gynisch verborgen achter de meeldraden. De stempel is
flaauw tweespletig. De vrucht is droog, tweehokkig, zich veerkrachtig in twee kleppen openende, welke ieder de helft van het tusschenschot bevat. Elk der twee hokken bevat gewoonlijk vier geelachtig bruine, afgeplatte zaden , geplaatst op eene dikke en blijvende navelstreng (ppdospermum). Volgens deze kenmerken kan men deze plant rangschikken onder de familie der Aeanthaeeae, hoewel den schrijver de noodige gegevens hebben ontbroken om de verwantschap dezer plant met de talrijke geslachten dezer familie naauwskeuriger te bepalen. Bij vergelijking dezer plant met verschillende planten van de familie der Aeanthaeeae inde herbaria van Decaisne en L erna out en in die van het Museum, is gebleken, dat er deze plant niet in voorkwam en dat zij waarschijnlijk een nieuw geslacht vormt, naderende tot de geslachten Radluitoda , Gendarussa , enz. Deze plant is dus niet de Dichroa fehrifuga Lou r. Het is eene Acanthacea, waarvan het geslacht dan alleen zal kunnen bepaald worden, wanneer de zaden die inden tuin van het Museum zijn geplant, zullen ontwikkeld zijn en eene volkomene plant zullen hebben voortgebragt. De bladen en de wortels dezer plant zijn zeer bitter, het sap van deze bladen verkregen is braakwekkend. De Annamiten nemen algemeen de thuong son aan als febrifugum; evenwel beschouwen zij ze niet als een onfeil* baar specificum. Het sap der verscjhe bladen wordt den morgen als de koorts in aantogt is , gegeven en vooral tegen koude koorts. Dit zeer bittere middel verwekt braking, men dient het twee of drie dagen achter elkander toe, waarna de koorts verdwenen is. Voor eene dosis gebruikt men hef sap van 8 a 10 bladen. Het aftreksel of afkooksel der ge* droogde bladen werkt niet zoo zeker en verwekt slechts zelden braking, waaraan de Annamiten eene wezenlijke waarde hechten. (Mémoires de médedne et de pharmame militaires en Journal de Pharmacie et de Chimie, Octobre 1862.)
110