Door verwerping van art. 8 van het Ontwerp is dus uitgesproken, dat alle zoogenaamde geheime geneesmiddelen, van welken aard ook, mogen verkocht worden, maar er is daardoor volstrekt niets omtrent den verkoop van geneesmiddelen in het algemeen bepaald. De verkoop van geneesmiddelen wordt geregeld door artt, 1 en 30, die de bevoegde personen daarvoor aanwijzen, Art. 30 is eene beperking van art. 1, dewijl volgens art. 30 de bepaalde artsenijmiddelen door de Regeering aangewezen moeten worden inde dosis, waarin zij onmiddellijk tot geneeskundig gebruik aangewend worden, terwijl overigens de verkoop vrij is. Hierover kan geen verschil van meening bestaan, wel over de vraag, of deze artsenijmiddelen in die hoeveelheden onder andere stoffen gemengd mogen verkocht worden. Ik meen, dat, indien dit toegelaten wordt, de kracht van art. 30 gebroken en dit wetsartikel op elke wijze ontdoken kan worden. De bekende ministeriëele dispositie geeft dezelfde interpretatie. Nu kan over deze interpretatie verschil van gevoelen bestaan, maar ik begrijp niet, hoe men, zooals de heer 8., het artikel in het eene geval toepasselijk, in het andere niet van kracht verklaren kan. Indien ik den heer B. wel begrijp, dan zou, om bij het aangehaalde voorbeeld te blijven, de verkoop van podophylline-pillen van Pearcy onder dien naam strafbaar zijn, doch niet, wanneer zij eenvoudig //Pearcy’s pillen” genoemd werden, hoewel zij even goed podophylline bevatten inde dosis, waarin deze zelfstandigheid tot geneeskundig gebruik aangewend wordt. Dat kan, dunkt mij, niet opgaan, want daarmede wordt mijns inziens art. 30 geheel weg geredeneerd. Men zou alsdan slechts eene geringe wijziging behoeven te brengen in den naam vaneen verboden geneesmiddel, om het verbod krachteloos te maken. Eed. Mijnheer de Redacteur! Veroorloof mij een antwoord in Uw blad te geven aan den heer v.d. Gaag, die voor den heer Vrijdag Zijnen den handschoen heeft opgenomen, UEd. tevens de verzekering gevende, dat ik over deze zaak niet meer het woord zal voeren, daar een ieder vrij is uit deze gebeurtenis een moraal te putten naar zijne opvatting en ontwikkeling. Ik herhaal //de patiënt heeft het recept nolens volens den drogist ter gereedmaking aangeboden.” Dit kon ten eerste blijken uit hetgeen de persoon zelf mij daarover heeft medegedeeld. ZEd. n.l. was van meening, dat het voorschrift een speciaal geneesmiddel gold, alleen bij den drogist verkrijgbaar, welke verklaring gesteund wordt door het feit, dat copie van het recept is geëischt en dat verdere iteratlën in onze apotheek zijn gereed gemaakt. Zeker zou ’t voorzichtig van den patiënt geweest zijn als ZEd., vóór zich naar den drogist te begeven, even bij ons was aangekomen om daaromtrent advies in te winnen, zooals bij een ander apotheker, te ’s Gravenhage woonachtig, geschied is, mij persoonlijk door ZEd. medegedeeld. Ook bij een zijner klanten werd een recept door denzelfden medicus voorgeschreven en naar denzelfden drogist gerenvoyeerd. Op een half uur afstands van elkaar wonende, terwijl zijn apotheker vrij. wel in zijne buurt gevestigd is, liep hij even bij ZEd. aan, om te vragen, in hoeverre hij, de apotheker, niet in staat was dat voorschrift gereed te maken. ’t Resultaat er van is geweest, dat het recept voor den rechthebbenden apotheker is gesauveerd geworden en dus niet in handen van den drogist is gekomen. Uit deze twee feiten blijkt voldoende, dat men niet altijd uit speciale bekendheid of uit vriendschap bij den drogist met recepten komt. Dat de heer v.d. Gaag zich volkomen met de handelwijze van den Y. Z. kan vereenigen, is zijne zaak; ik voor mij zou er niet op gesteld zijn, als ik gevestigd apotheker was, onder mijne stadgenooten zoo’n tweeden collega te tellen. De vergelijking, die de heer v.d. Gaag maakt tusschen deze zaak en het bezorgen vaneen recept door den medicus bij den apotheker, gaat volstrekt niet op. In het laatste geval heeft de apotheker recht op de gereedmaking van dat recept, het is voor een zijner klanten voorgeschreven. De heer V. Z. echter weet zeer goed, dat, als er van den
Advertentiën. f* Heden overleed' tot droefheid van mij, mijne kinderen en behuwdkinderen na een langdurig doch geduldig lijden, mijn geliefde echtgenoot en hunne vader de heer THEODORIJS JACOBUS MARIDS inden ouderdom van ruim 58'A jaar. Terborgh, 7 April 1876. J. H. MARIÜS-POST. Wegens buitenlandsche betrekkingen eerst beden geplaatst.
Van Os Keuls, Apotheker te ’s Bosch, verlangt een BEDIENDE of lEMAND tot de receptuur bevoegd. APOTHEEK. In eene drukke zaak, uitsluitend particuliere receptuur, wordt zoo spoedig mogelijk een flinke BEDIENDE gevraagd tegen ruim salaris. Adres franco brieven, onder Letters C. V., aan den Uitgever D. B. CENTEN, te Amsterdam.
bedoelden drogist een recept bij ZEd. wordt bezorgd, het rechtmatig bij een zijner collega’s thuis behoort. Geen der klanten van den heer V. Z. zal gemakshalve eerst bij den drogist aangaan met verzoek het recept bij den heer V. Z. te laten bezorgen, want de H. H. wonen op nog geen vijf minuten afstands van elkaar. Op de vraag door den heer v.d. Gaag gedaan, of er, tijdens ik bij mijn vader werkzaam ben geweest, soms een contract met genoemden drogist heeft bestaan, dat nu vervallen zou zijn, antwoord ik : Vergewis U daarvan en deel uwe bevinding daarover openlijk mede. En ten laatste, of er soms een weinig broodnijd achter schuilt, verklaar ik volmondig: ja wat veel! Ik verklaar een ieder, die zich wederrechtelijk zijn brood laat ontnemen, voor een lafaard! Maar ü, mijnheer v.d. Gaag, raad ik wat meer indachtig te zijn aan het spreekwoord: //A wise man thinks before he speak”. Met de meeste hoogachting, mijnheer de Redacteur, en onder dankbetuiging voor de mij verleende plaatsruimte, heb ik de eer mij te noemen: Wageningen, Uw Dw. Dien. 2 April 187 6. Db. J. J. van Renesse. Wel Ed. Heer! Alhoewel ik er niet van houd, in couranten of weekbladen mededeelingen te doen, die minder strekken ten bate van den lezer dan wel om den steller gelegenheid te geven zijn hart eens uitte storten, zoo gevoel ik mij niettemin gedrongen, UEd. een klein plaatsje in uw geacht blad te verzoeken. Het stuk van den Heer Sorinerius in het vorig nommer van het Pharm. Weekblad gelezen hebbende, kan ik niet nalaten, als Rector van Berzelius, daarop kortelijk te repliceeren. Betreurenswaardig is het voorzeker, dat er onder de studeerende Pharmaceuten nog zijn, die op dergelijke wijze het streven vaneen bestaand Pharmaceuten-corps tegenwerken en zijne strekking op onheusche wijze ineen verkeerd daglicht trachten te plaatsen. Het corps Berzelius streeft naar het behoud van onderlinge eendracht van zijne leden, zijn doel is wetenschappelijke ontwikkeling en bevordering van gezellig verkeer. Mocht Berzelius in dezen ooit zijn te kort geschoten, steeds is aan wenken van bevoegde personen gehoor en gevolg gegeven en steeds zullen dezen in ’t vervolg in dank worden aangenomen. Wenken echter, zooals die van den Heer Scrinerius, doen mij ZEd. in gemoede aanraden, dezen niet het gebied der bespiegeling te laten overschrijden, aangezien Berzelius weinig of geen waarde daaraan hecht, wijl zij niet het uitvloeisel zijn van nauwkeurig onderzoek aangaande dat corps, evenmin het karakter dragen van eene onpartijdige beoordeeling. De Schrijver diene in ’t oog te houden, dat, daar het plan tot opzending vaneen adres aan de Tweede Kamer niet van Berzelius was uitgegaan, de daartoe door alle belangstellenden bijeengeroepen vergaderingen niet konden te baat genomen worden, om leden te werven voor het corps Berzelius, hoewel de noodzakelijkheid van het tot stand brengen van eenen nauwen band tusschen alle studeerende Pharmaceuten, vooral in den tegenwoordigen tijd van crisis voor de Pharmacie, werd betoogd, en niet het minst door niet-leden van Berzelius. Dat sommigen echter in deze algemeene belangen de uiting zagen van de bijzondere belangen van het corps Berzelius, betreur ik ten zeerste, voor zooverre dit aanleiding gaf tot hatelijkheden, die niet dan schadelijk kunnen werken op de zoo zeer gewenschte onderlinge harmonie. Met het oog op de voor alle Pharmaceuten zoo gelukkige beslissing ten opzichte van het doctoraat inde Pharmacie, niet alleen strekkende tot verheffing van den Pharmaceutischen stand, maar ook als waarborg voor een ruimer wetenschappelijk onderwijs, acht ik het op ’t oogenblik dubbel noodig, dat ieder studeerende inde Pharmacie begrijpe, dat slechts door onderlinge medewerking algemeene belangen naar behooren kunnen worden behartigd. Amsterdam, A. Koek, 4 April 1876. Rector v.h. Pharmaceuten-Corps Beezeliüs.
APOTHEEK. lEMAND, flink recepterende en bij de wet bevoegd, kan raet 1° Mei aanst., tegen behoorlijk salaris, GEPLAATST worden bij een Med. Doctor te Lande, inde nabijheid der stad Groningen. Gadingmakenden vervoegen zich in persoon of schriftelijk, onder Letters G. F., aan het Bureau van de PROVINCIALE GRONINGER COURANT.