12e Jaargang. 23 Mei 1875. N°. 4.
PHARMACEUTISCH WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Yoor Apothekers en Apotheekhondende Geneeskundigen.
REDACTEUR: B. J. OPWIJRDI) te Nijmegen. Prijs per Jaargang, franco per post, ƒ 4,50. Advertentiën: van I—s regels f 1,—, elke regel meer 20 Cts. en 10 Cts. voor een N°. van het blad. Een Abonnements-tarief is op aanvrage verkrijgbaar. Mededeelingen. Ingezonden stukken. In het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 1875, pag. 335, komt een ingezonden stuk voor van dr. C. E. Daniëls te Amsterdam onder het opschrift: Een inheemsch geheim-middel, waarin hij het volgende mededeelt: Dr. D. vond bij een zijner patiënten een klein doosje met pillen, waarbij eene gedrukte gebruiksaanwijzing, luidende: nTicnpillen. Bovengenoemde pillen zijn bijzonder heilzaam tegen //rheumatische pijnen in eene der beide helften van het aange//zicht of het hoofd. Inden beginne neemt men alle uur twee //pillen, liefst met wat koffij. Bij het verminderen der pijnen zijn //alle twee uur drie pillen voldoende, om met viermaal daags drie »te eindigen. Voor behoorlijke ontlasting moet gezorgd worden //en bij het gebruik moet men zich voor zure zelfstandigheden //wachten. Velp bij Arnhem. (Was geteekend) Dr. G. Eomboüts.” De patiënt vroeg het oordeel van dr. D. over de wenschelijkheid van het gebruik dezer pillen, maar deze kon daarop natuurlijk zonder nadere kennisneming niet beslissen. Hij vroeg schriftelijk dr. E. inlichtingen, maar ontving het ontwijkend antwoord; //dat //de pillen hoofdzakelijk bestaan uit sulph. cbinini met een anti//rheumatisch praeparaat, door hem (dr. E.) op eene bijzondere //wijze bereid en in geen Pharm. te vinden.” Het spreekt van zelf, dat dit antwoord voor dr. D. onvoldoende was. Hij liet toen eenige doosjes pillen uit Velp komen en gaf er de noodige hoeveelheid van aan de apothekers Stoeder en Polak, om ze op hunne bestanddeelen te onderzoeken, zonder dat de een van den ander kennis droeg. Het resultaat van het onderzoek van den heer Stoeder was, dat hij gezocht, doch niet gevonden had: zouten der zware metalen, arsenigzuur, ioodkalium, broomkalium, strychnine (extr. nuc. vomic.), morphine (extr. opii c. s.), koffeïne. Gevonden en afgescheiden was; kinine. De heer S. zegt: //dat het //volgende voorschrift de samenstelling der Tic-piilen volkomen of //bijna volkomen aangeeft: ; sulphat. chinin. 0.500 gram, acid. //sulph. dil. 10 gtt., extr. gentianae 2.5, pulv. althaeae 4—5. f. z/60 pil. lycop. conap.”, en bij besluit met de mededeeling; //dat het antirheumatisch praeparaat zijn tegenwoordigheid door //geen reactie hoegenaamd verklapt heeft.” De heer Jac Polak berichtte: //dat hij behalve sulfas chimni, //welks aanwezigheid bekend was, geen enkel bestanddeel kon //ontdekken, dat met het beweren van dr. Eomboüts, als zouden //zijne pillen nog een ander werkzaam agens bevatten, is overeen //te brengen”. Hij meent dan ook //niet ver van de waarheid te //zijn, door het stellen van de volgende formule voor dr. Eom//bouts Tic-piilen: : snlfatis cbinini 500 milligr., extract, bardan. //5 gram, pulv. rad. althaeae q. s. ut fiant pilulae No. 60; //consperge lyoopod.” Op het genoemde artikel repliceert dr. E. inde Geneesk. courant van 9 Mei en verklaart daarin het scheikundig onderzoek der heeren S. en P. grootendeels onjuist. De voorschriften door die heeren gegeven noemt hij, uitgezonderd de pulv. rad. althaeae als constituens, geheel afwijkend van het oorspronkelijk voorschrift. Het heeft, volgens hem, aan dein de wetenschap zoo
UITGEVER: D. B. CEISTEN, te Amsterdam. De stukken, welke men wenscht opgenomen te zien, worden uiterlijk Woensdag morgen verwacht bij den Redacteur. De Advertentiën uiterlijk Vrijdag avond bij den Uitgever. hoog aangeschreven heeren niet mogen gelukken het geheim (zooals hij het maar eens noemen zal) te ontdekken, er is gevonden wat er niet in was en toch niet gevonden wat er wel in is, eene te groote hoeveelheid kinine enz. Ziedaar de geschiedenis eener zaak, die zeker op de lezers een pijnlijken indruk maakt. Daar zij in het openbaar behandeld en van eene wezenlijke beteekenis is voor de pharmaoie, willen wij er ons oordeel over mededeelen. De gedrukte gebruiksaanwijzing en de mogelijkheid, om cenige doosjes der pillen op bestelling te verkrijgen zouden het vermoeden opwekken, dat genoemde pillen door dr. E. als een algemeen geneesmiddel tegen eene bepaalde ziekte in het groot afgeleverd worden, maar deze geheel onwetenschappelijke afleiding wordt weder weersproken door de verklaring van dr. E. inde Geneesk. Courant, dat hij de pillen alleen aan zijne patiënten onder gegeven omstandigheden voorschrijft. We laten dit geheel in het midden en wenschen de zaak enkel uiteen wettelijk oogpunt te beschouwen. En dan komt het ons voor, dat dr. E. het blijk heeft gegeven niet bekend te zijn met de verplichtingen, die onze geneeskundige wetten den apotheekhoudenden geneeskundige opleggen. Zooals algemeen bekend is, ligt in onze geneeskundige wetten het beginsel ten grondslag, dat de uitoefening der geneeskunst van die der artsenijbereidkunst moet afgescheiden zijn. Alleen gewoonte en noodzakelijkheid hebben den wetgever gedrongen in bepaald aangewezen gevallen beide functiën te vereenigen. De bevoegdheid tot het afleveren van geneesmiddelen dooreen geneeskundige blijft beperkt tot plaatsen, waar geen apotheker gevestigd is. De wetgever heeft zich dus nooit kunnen voorstellen eene exploitatie van gereedgemaakte recepten door geneeskundigen op groote schaal in het algemeen. Nu kan de //aflevering op plaatsen” in juridischen zin zeer ruim geïnterpreteerd worden, maarde wetgever heeft gezorgd, dat waar de geneeskundige als uitoefenaar der artsenijbereidkunst optreedt, een tal van de verplichtingen des apothekers op hem rust. In art. 31 der wet regelende de uitoefening der artsenijbereidkunst wordt o. a. art. 13 dier wet voor hem geldend verklaard. De 3de alinea van dit art. legt de verplichting op, om een nauwkeurig, onderteekend afschrift te geven van de recepten, wanneer dit o. a. door den zieke of door den geneeskundige, die den zieke behandelt, gevraagd wordt. Verder, indien de apotheekhoudende geneeskundige in zijn voorraad een geneesmiddel bewaart, hetwelk niet inde Pharm. vermeld is, moet het opschrift van het voorwerp, waarin het geneesmiddel bewaard wordt, aanwijzen naar welk voorschrift het bereid is (art. 6 in verband met art. 31). Het komt ons voor, dat toen dr. Daniels bij de behandeling van zijn patiënt een onvolledig of ontwijkend antwoord ontving, hij zich tot de bevoegde autoriteit, namelijk den geneeskundigen inspecteur, had kunnen wenden, om afschrift van het recept te verlangen. (Ben onderzoek van den kant van dr. D. te dier tijde was minder op zijne plaats, dewijl het te denken viel, dat op de mededeeling der resultaten eene negatie zou volgen.) Bij twijfel had alsdan door onderzoek ambtshalve geconstateerd