Ontwerp 4 voorschrijft ten aanzien van dezen* zoo hij eene vergissing bij het voorschrijven mogt begaan hebben. De Maatschappij meent dus hier met ernstigen drang van Uwe Vergadering te mogen vragen, dat zij dit Art. wijzige, zoo als de billijkheid en de menschelijkheid dit vorderen. In Art. 21 is sprake van hen, die van de onbevoegde uitoefening der geneeskunde hun bedrijf maken. Het ware misschien beter de woorden „hun bedrijf maken, te vervangen door andere , die minder tot ontduiking van deze heilzame bepaling der wet aanleiding kunnen geven. Velen maken zich aan overtreding der wet in deze schuldig, zonder er regtstreeks hun bedrijf van temaken, en het zal toch wel niet de bedoeling der Regering zijn, om de zoodanigen straffeloos te laten. Meerdere aanmerkingen heeft de Maatschappij te voegen bij de reeds in haar vroeger adres gemaakte, wat betreft het éde ontwerp van wet regelende de uitoefening der artsenijbereidkunst. Het betreft hier onderwerpen die tot hare dagelijksche bemoeijingen behooren, en waarover zij meent haar oordeel, als deskundige, met vrijmoedigheid te mogen kenbaar maken. Art. 2 bepaalt, dat alleen de bevoegde tot uitoefening der artsenijbereidkunst een bij hem of bij anderen verkrijgbaar geneesmiddel in het openbaar mag aankondigen. Waartoe, vraagt de Maatschappij, zoodanige aankondiging, anders dan om de kwakzalverij inde hand te werken. Dat de Apotheker geneesmiddelen verkoopt mag men als bekend aannemen, dit behoeft geene aankondiging. Volgens de Memorie van Toelichting wil de wetgever het aankondigen en verkoopen van geneesmiddelen door niet bevoegden, door deze bepaling voorkomen. Wat echter het verkoopen betreft, hiertegen waakt Art. 1, en het zal toch wel nooit eenen onbevoegden invallen om zich alleen bij de aankondiging te bepalen. De Maatschappij ziet in dit Art. eene zijdelingsche aanmoediging van eene handeling, waartegen zij zich in haar vorig adres naar aanleiding van Art. 11 ten ernstigste heeft verklaard.
207