Het tweede adres, aangaande de Wets-ontwerpen, regelende het geneeskundig staatstoezigt, door de Maatschappij aan de Tweede Kamer der Staten-Gencraal toegezonden, luidt aldus: Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen: De Kederlandsche Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, gevestigd te Amsterdam , dat, toen zij inde maand Junij jl. zich bij adres tot TTwe vergadering wendde, in zake de aangeboden "Wetsontwerpen tot regeling van het geneeskundig staatstoezigt, en meer bepaaldelijk van dat, regelende de uitoefening der artsenijbereidkunst, zij door den schijnbaren drang van het oogenblik tot den meest mogelijken spoed meende genoopt te zijn. Zij kon dus niet anders dan eenige hoofdbedenkingen en wenschen in korte trekken aan Uwe vergadering kenbaar maken. Thans, nu haar door het in die dagen genomen besluit Uwer vergadering, meer tijd werd gegeven, meent zij de vrijheid te mogen nemen zich andermaal tot U te wenden, ten einde van haar gevoelen aangaande de aangeboden wetsontwerpen, na gezet onderzoek en rijp beraad, te doen blijken. ‘ Téh aanzien van het eerste ontwerp, regelende het geneeskundig staatstoezigt, zal de Maatschappij zich slechts ééne aanmerking veroorloven. Zij wenscht zich niét bij vernieuwing té begeven in eenen strijd over beginselen. Bij vroegere gelegenheden heeft zij hare meening over de regeling van het geneeskundig staatstoezigt, met vrijmoedigheid en zoo zij meent met bescheidenheid kenbaar gemaakt, en gelooft zich nu te mogen onthouden van het op nieuw mededeeien van harè zienswijze overeen zoö veel besproken en zoo zeer betwist punt. Slechts wil zij den wensch uiten dat, mogt dit ontwerp tot Wet verheven worden, de Eegering wel moge slagen in het vinden van geschikte personen tot de betrekking van geneeskundige ambtenaren, die, bij eene zeer hooge mate van wetenschappelijke ontwikkeling, tevens veel

204