schauer in het Journ. de Pharm. et de Chimie, October 1860 gegeven. Eene oplossing van nitras cupricus wordt in 2 gelijke deelen verdeeld; inde eene giet men zoolang ammonia liquida, tot dat het eerst gevormd praecipitaat weder oplost, vervolgens gist men de 2de helft der oplossing bij. Hierdoor wordt een blaauw basisch zont gepraecipiteerd, doch er blijft genoeg ammoniak voorhanden, om het vocht kokende, het basisch zout in zwart koperoxyde te veranderen. Dit koperoxyde munt vooral uit door schoone kleur en buitengewone fijnheid en verdient vooral in oogzalven de voorkeur boven het uit nitras cupricus door gloeijing bereidde. Hetzelfde lid berigt nog, dat hij, bezig zijnde met de bereiding van liquor ferri acetici ter vervaardiging van de tinctura ferri acetici aetherea de bereiding beproefde van den acetas ferricus siccus, met inachtneming der voorzorgen door Dr, Oudemans ineen der nommers van de Geneesk. Courant aangegeven, hetwelk volkomen gelukte. TJit 42 deelen liquor van de vereischte densiteit 1,140 werd 6% deel droog zout bekomen, dat volkomen in water oplosbaar was en tot de bereiding van bovengenoemde tinctura aetherea gebruikt werd. Daar dit praeparaat niets te wenschen overliet en de liquor ferri acetici altijd nog al vrij azijnzuur bevat, hetwelk bij de verdamping duidelijk werd waargenomen, meende hij te mogen vragen of de bereiding uit het drooge zout, niet de voorkeur verdiende ? Naar aanleiding van het door den heer van Dijk in No, 6 der Berigten 1857 medegedeelde, omtrent de aanwezigheid van koper in extractum quassiae, uit eigen gesneden hout bereid, buiten aanraking van koper en de bevestiging daarvan ineen volgend nommer door den heer Cramer te Botterdam, had hij daaromtrent opzettelijke proeven genomen. Koper werd bij geen der proeven gevonden, maar de mededeeling van de heeren jHaaxman en Pfaif, dat vooral ammoniakzouten in deze extract aanwezig zijn bevestigd, en hiermede tevens het gevaarlijke aangetoond, om

171