het waterstofgas te bevrijden van de zwavelwaterstof die hij kan bevatten en die de tint der vlam zou wijzigen.

Dussard had vermeld, dat het arsenik en het stibium het verschijnen der groene kleur beletteden en aan de vlam van waterstof eene witte tint verleenden; maar B lon dl o t heeft gezien dat deze bewering op eene dwaling beruste, dat het arsenik de hydrogeniumvlam violet rood kleurt en dat, als Dussard eene witte kleur bekomen heeft, dit aan het uiteinde der buis waaruit de gasstroom ontsnapt, moet toegeschreven worden, waarvan de soda aan de vlam eene gele tint verleent, welke met de roseetint vermengd de witte kleur voortbrengt. Als bewijs van de juistheid dezer uitlegging is het genoeg op de buis een platina uiteinde te plaatsen, waarna men zien zal, dat de vlam van arsenikwaterstof, de witte kleur voor eene violet roode verwisselt. Maar hierbij bepalen zich de aanleidingen van dwaling niet, die de experts in hunne nasporingen kunnen bedriegen. De minerale zelfstandigheden zijnde eenige niet die de kleur der vlam kunnen wijzigen; de organische zelfstandigheden oefenen op hunne beurt een grooten invloed uit op dit verschijnsel; de alcohol, aether en vlugge oliën beletten, zelfs in zeer geringe hoeveelheden, de groene kleur gedurende eenige uren zelfs te verschijnen, zelfs wanneer de flesch waaruit het waterstofgas zich ontwikkelt slechts eene betrekkelijk aanzienlijke hoeveelheid phosphorus bevat. Dierlijke stoffen, slijm en de zoo zamengestelde produkten welke het spijsverterings-kanaal bevatten, stellen ook een hinderpaal daar aan de ontwikkeling der kleur die de grondslag dezer methode uitmaakt; en daar nu de toxicologische nasporingen op phosphorus meestal worden ondernomen op stoffen afkomstig van voedsels of lijken, zoo is dit een nieuw bezwaar dat men moet overwinnen om de waarheid op het spoor te komen. Wanneer de zelfstandigheden alle vlugtig waren even als alcohol, aether en vlugge oliën, zou men ze kunnen verwijderen door eene langdurige koking; maarde vaste organische stoffen bezitten eene stabiliteit, welke krachtiger middelen 111 S., 4esJ. 22

337