is en licht geeft, zoo zend zij stralen van bepaalde breekbaarheid uit, doch de zelfstandigheid bezit het vermogen, stralen van deze zelfde breekbaarheid te absorberen.
Hieruit verklaart Kirehhoff het ontstaan der donkeren lijnen van Erauenhofer. Hij vond zoo als bekend is, dat, als een zeer helder licht (b. v. het licht van koolspitsen, Drummond’sch licht) door eene door middel van natrium geel gekleurde vlam gaat, welke op zich zelve de glinsterend lichte gele lijn op Din het spectrum maakt, het continuerend spectrum van dit helderder licht juist op D eene zwarte lijn bekomt. Ten gevolge hiervan neemt hij aan, dat de zon dooreen lichtenden dampkring omgeven is, waarin zekere zelfstandigheden, natrium enz. branden en dampvormig vervat zijn. Het vaste zonneligchaam echter zij gloeijend, en als vast gloeijend ligchaam zende het stralen van elke breekbaarheid uit. Wanneer deze stralen nu de lichtende zonatmospheer doordringen, zoo worden de op zich zelf lichte lijnen, die de zonphotospheer maakt, door absorbtie in donkere veranderd, en de donkere lijnen van Era uen hof er zijn alzoo slechts de ongekeerde lichte lijnen van de zonphotospheer, die men zou moeten zien, als men het vaste gloeijende ligchaam der zon daar achter kon verbergen. Kirehhoff komt daarna, na uitvoerige vergelijking van de lijnen van Erauenhofer met de spectra der vlammen en van de vonken van het apparaat van Euhmkorff tot het besluit, dat er inde zonphotospheer dampen van natrium, kalium, magnesium, ijzer, chromium en niccolum aanwezig moeten zijn , terwijl lithium , aluminium , zink, kobalt, koper en zilver ontbreken. Hoe uitlokkend nu deze theorie ook zijn moge, zoo moet men haar al dadelijk tegenwerpen, dat zij volstrekt niet (zie boven de opmerkingen bij Plücker’s proeven en die bij de absorbtie-lijnen) de reeds bekende feiten verklaart, namelijk niet die welke betrekking hebben op de dampen van waterstof, kwik, chlorium, bromium, iodium en stikstof. Ook heeft Morren reeds de juistheid van sommige meetingen
220