vaneen ander kan onderscheiden.” Deze verhandeling was vergezeld van eene koperplaat, waarop de plaatsing en kleur der spectra der afzonderlijke metalen afgebeeld zijn.

c) „dat de vonk der Volta’sche zuil dezelfde lijnen van ieder metaal in het spectrum voortbrengt en dat de lijnen van kwik dezelfde waren, al sprong de vonk over in het vacuum der luchtpomp, in het Torricelli’seh ledig, in koolzuurgas, in dampkringslucht of in zuurstofgas. De lijnen komen alzoo niet vóór de verbranding des metaals. Wheatstone analyseerde ook reeds door middel van het prisma de lichten, welke de verbranding der metalen in zuurstofgas en in andere media begeleid, en hij vond daarbij verschijnselen welke van de bovenvermelde onderscheiden waren; d) „dat, wanneer de vonk tusschen twee conductoren van verschillende metalen overspringt, men de spectra van beide metalen tegelijk ziet.” Het inden gang van ontwikkeling der spectraal-analyse volgende belangrijkste feit zijn wij aan Foucault (Ulnstitut Fevr. 7, 1849) verschuldigd. Hij wierp door middel eener lens een zonnebeeld op de elektrieke boog en stelde zich op deze wijze in staat, de twee op elkander gelegde spectra der zon en van de elektrieke boog tegelijk te kunnen waarnemen. Hij zag, dat de dubbele glinsterende lijn der boog juist met de dubbele zwarte lijn der zon zamenviel. Foucault meende eerst, dat het verschijnsel veroorzaakt werd door de buitengewone doorzigtigheid van den elektrieken boog die slechts een ligte schaduw op het zonnebeeld werpt, maar hij toonde daarna aan, dat de elektrieke boog, als hij ineen bundel zonnestralen gebragt werd, de stralen D absorbeert, zoodat de lijn Din het zonnespectrum wezenlijk donker wordt, wanneer de beide spectra elkander volkomen bedekken. Wanneer echter het zonnespectrum en dat van den boog elkander slechts gedeeltelijk bedekken, zoo verschijnt de lijn Din het zonnespectrum donker ,in het spectrum van den elektrieken boog echter glinsterend licht, zoodat Foucault zich gemakkelijk overtuigen kon van de volkomen zamenvalling van beide de lijnen. Hij meent daarom, dat de elek-

212